1995-1996
Terug naar de vier stappen
April 1995, bijna een jaar na de dood van mijn vader. Een vierdaagse groepstherapie op de Oosterhoeve zal dan eindelijk verandering brengen, de verandering waar ik al zo lang op hoop. Deze dagen ga ik mij helemaal inzetten om bij mijn gevoelens en mijn herinneringen te komen. Dit keer zal het lukken. Het moet. Deze kans grijp ik, ik ga ervoor, dit keer zal mijn genezing beginnen. Lichaamswerk, woede uiten, dansen, mijn innerlijke kind laten spreken, groepsgesprekken, en dat alles vier dagen lang. Ik heb hoop.
De eerste oefening begint. De muziek start. Ik sta daar, ik beweeg, ik spreek, ik huil, ik schreeuw, anderen om mij heen huilen, praten, schreeuwen, de muziek is vol emoties, de ruimte is vol gevoelens. Ik voel angst en pijn — en dan zijn mijn gevoelens weg. Ik voel me leeg en dood, nog leger en doder dan voor ik hier kwam. De tweede oefening. Ik doe mijn uiterste best. Ik wil voelen, daarvoor kom ik hier. Voelen! Ik huil, schreeuw, stamp — maar er is een leeg gat waar mijn gevoelens zouden moeten zijn. Er gaat mij een lichtje op. Ken ik dit niet? Is dit niet wat me al vaker is overkomen tijdens lichaamswerkgroepen? Ja, dit is elke keer gebeurd. Elke keer kwam ik in deze leegte terecht. Alleen nu, deze keer, nu merk ik het. Ik merk het, en ik besef dat ik deze onverdraaglijke leegte eerdere keren heb opgelost door me in een gelukzalig groepsgevoel te storten — een nep warm gevoel. Dat wil ik niet weer. Dat kan ik ook niet meer, nu ik dit zie. Ik moet iets anders doen.
Ik besluit om in alle oefeningen tijdens deze dagen de vier stappen van Stettbacher te gebruiken. Ik negeer de instructies van de therapeuten, en ga mijn eigen weg met de vier stappen. De leegte en doodsheid verdwijnen. Niet dat ik nou ineens veel voel — tijdens het uitspreken van de vier stappen kan ik een beetje voelen, en daarna is dat weer weg. Ik ben weer “gewoon” leeg, gewoon zoals ik altijd al ben. De therapiedagen gaan voorbij zonder spectaculaire genezing, zonder echte verandering — ik ben nog steeds zoals ik voor deze groepstherapie ook was, met de problemen die ik toen ook al had. Maar ik ben mijzelf niet kwijt, zoals andere keren na meerdaagse groepstherapieën, en ik probeer niet leeg-enthousiast mijn leven op orde te krijgen door werk, cursussen of een studie — en ik raak dus ook niet overspannen door onmogelijke dingen van mijzelf te eisen. Het gaat niet beter met me dan vóór deze therapiedagen, maar ook niet slechter, en dat is al heel wat.
Nu ik weer op het spoor van de vier stappen ben gekomen, ga ik thuis ook weer met Stettbachers methode bezig. Ik voeg verschillende flarden van herbelevingen en mijn “andere wereld” samen tot een verhaal, waarbij ik de vier stappen gebruik. Dit keer plaats ik het misbruik op zolder, als ik drie jaar oud ben. De nacht daarna slaap ik zes uur achter elkaar, en de weken daarna blijf ik vier, vijf uur doorslapen. Dit betekent nog steeds dat ik slecht slaap, nog steeds lig ik urenlang wakker voor ik inslaap, nog steeds krijg ik te weinig slaap. Maar het is een revolutionaire verbetering. Blij met dit resultaat ga ik vaker met de vier stappen werken. Daarbij richt ik me nu volledig op het seksueel misbruik. Ik schrijf alleen maar over herinneringen aan misbruik. Als ik maar vaak genoeg hierover schrijf, zal ik het misbruik verwerken, denk ik. Dat gebeurt niet — Stettbacher waarschuwt in zijn boek ook tegen deze aanpak, maar ik heb zijn boek al heel lang niet meer gelezen.
In de zomervakantie van 1995 ga ik weer naar een Voice Dialogue-kamp in Zweden. Door mijn ervaringen van twee jaar eerder daar, toen ik voor het eerst een vermoeden had gekregen van seksueel misbruik en ik me veilig had gevoeld daarover te praten, verwacht ik veel van dit kamp. Ik hoop dat dit kamp De Grote Verandering zal brengen.
In de laatste sessie van het kamp spreek ik vanuit het kind dat ik vanbinnen voel: een klein, bang kind, overweldigend bang, overspoeld door angst, doodsangst. De therapeuten van het kamp vertrouwen erop dat je in herinneringen kunt stappen en er ook weer uit kunt stappen, dat je “uit het ene deel” en “in een ander deel van jezelf” kunt stappen. Maar ik kan niet uit de herinnering komen. Ik probeer het wel, maar het lukt niet. Ik blijf hangen in de angst van het kleine meisje. Ik probeer dan maar de herinnering te onderdrukken, maar slaag ook daar niet in. Het resultaat is een afschuwelijke combinatie van leegte en doodsangst. De leegte van de onderdrukte herinnering en de doodsangst uit de herinnering die bij me blijft en die de maanden daarna voortdurend aanwezig is. Ik voel me hondsberoerd, volkomen leeg en dood, en ik slaap vrijwel niet meer. Ik ben uitgeput en kan niet meer functioneren. Ik krijg weer zelfmoordgedachten en snijd mijzelf zelfs weer. Ik vecht elke seconde van de dag om te overleven — net als zoveel jaren terug.
De Grote Verandering is niet gekomen, dat is duidelijk. Ik besef dat ik er net zo slecht aan toe ben als toen ik met de therapie bij Robert begon. Slechter zelfs. Vooral lichamelijk ben ik er slechter aan toe dan voor ik deze therapie begon. Ik ben vrijwel doorlopend ziek, die negen jaar intensieve therapie hebben helemaal niets opgeleverd en mijn immuunsysteem om zeep geholpen. Maar ik blijf mijn hoop op de therapie bij Robert vestigen. Waar zou ik anders heen moeten? Andere therapieën die ik heb gehad, zowel voor als tijdens de jaren bij Robert, hielpen nog minder. Ik blijf me vastklampen aan Robert. Tot oktober 1995.
Als ik thuiskom van een sessie bij Robert voel ik mij verschrikkelijk. De nacht daarna lig ik doodsbang in bed. Wanhoop, leegte, angst. Wat is er gebeurd? Waarom voel ik mij zo ellendig? Waarom helpt deze therapie niet? Hoe moet ik verder? Wat heeft mij ooit wel geholpen? Ik denk, voel, pieker. Ik leg al mijn ervaringen naast elkaar, alle therapieën, groepen, zelfhulp, al die jaren. Wanneer ging het slechter met mij? Wat voor therapie deed ik toen? Waarom ging het toen slechter? Wanneer was er verbetering? Wat voor therapie deed ik toen? Waarom werkte die therapie? Is er weleens verbetering geweest die bleef? Ik ben erg bang, maar in mijn angst voel ik mij gedwongen om eerlijk en zorgvuldig te kijken. Ik besef dat ik dringend goede antwoorden nodig heb.
RET heeft niet geholpen, dat is zeker. Haptonomie heeft ook niet geholpen. Me normaal gaan gedragen heeft niet geholpen, maar me gaan gedragen als het kleine meisje dat ik me voel heeft ook niet geholpen. Mijn impulsen volgen als ik suïcidaal was of mijzelf wilde beschadigen heeft niet blijvend verlichting gebracht. Tegen deze drang in gaan heeft ook niet gewerkt. Mijn gevoelens uitleven door huilen, schreeuwen, slaan — het heeft niet geholpen. Groepstherapie heeft niet geholpen. Beter sociaal gedrag leren heeft niet geholpen. Vrienden maken heeft niet geholpen. Praten over het verleden, schrijven over het verleden — het heeft niet geholpen. Behalve… ja, behalve als ik dat deed aan de hand van de vier stappen van Stettbacher. Soms heeft dat wel geholpen. De eerste keer dat ik de therapie van Stettbacher heb gebruikt heeft me echt geholpen, want daarna heb ik mijzelf jarenlang niet meer gesneden. Die keer met kerst, jaren geleden, heeft de therapie van Stettbacher me geholpen om van mijn drang tot zelfmoord af te komen. Een paar andere keren dat ik de vier stappen gebruikte sliep ik ineens beter. In de primalvierdaagse heeft de therapie me geholpen tegen de leegte en toen ik de vier stappen vergat te gebruiken in het Voice Dialogue-kamp, deze afgelopen zomer, ging het helemaal fout. In deze nacht dringt het tot mij door dat de stappenmethode van Stettbacher de enige therapie is geweest die mij aanwijsbaar heeft geholpen. Stettbachers methode heeft als enige van alle therapiemethodes daadwerkelijk en blijvend verbetering gebracht.
Nu ik al mijn therapiepogingen op een rijtje zet, zie ik ineens ook hoe schadelijk het lichaamswerk is geweest. Eindelijk, na vier jaar lichaamswerk, zie ik het verband tussen het oproepen en uiten van gevoelens van vroeger en dit wanhopige niets. Eindelijk zie ik dat het dit is waarom die vier verwerkingsstappen zo belangrijk zijn. Eindelijk zie ik dat die ondraaglijke leegte ontstaat en verergert als ik de vier stappen niet gebruik terwijl ik in oude gevoelens zit. Dat het oproepen van spoken zonder ze te verwerken brokken maakt. Dat de vier stappen het gereedschap zijn waarmee ik de spoken moet hanteren, temmen en de nek omdraaien. Voor het eerst begrijp ik de stappen en hun functie echt, en ik beloof mijzelf om ze nooit meer achterwege te laten als ik in herinneringen terechtkom. Alleen al dit inzicht en deze belofte aan mijzelf in deze angstige nacht maken dat de wanhoop oplost, de hevige angst weggaat en ik weer slaap. Dat wil zeggen: iets minder slecht slaap dan daarvoor.
Ook besef ik deze nacht dat ik steeds weer teleurgesteld ben geweest als ik niet de goede antwoorden kreeg van therapeuten, als ik niet de antwoorden en reacties kreeg waar ik behoefte aan had, of zelfs pijnlijke en kwetsende reacties. Ik zie dat ik probeerde dat aan therapeuten uit te leggen, dat ik probeerde hen bij te laten leren, dat ik eerst hun therapeut probeerde te zijn in de hoop dat zij daarna mijn therapeut zouden kunnen zijn. Ik besef ineens dat dit een hopeloze procedure is, omdat deze therapeuten niet bereid zijn bij te leren en te veranderen. En zelfs als ze daartoe wel bereid zouden zijn, zou dit bijzonder omslachtig zijn, en mijn eigen genezing alleen maar verder naar de toekomst verschuiven.
Ineens besef ik dat ik de antwoorden die ik wil horen zelf al weet, en dat ik dus de antwoorden van therapeuten niet nodig heb — het is geen nieuwe informatie waar ik op zit te wachten. Ik ken de antwoorden al, en zal sneller vooruitgang boeken door te vertrouwen op mijn eigen kennis en gevoelens. Ik zal sneller vooruitgang boeken als ik mijzelf mijn eigen antwoorden geef en die als juist ga erkennen, dan wanneer ik blijf wachten tot een therapeut zover is dat hij of zij dit kan doen. Ik heb aldoor gedacht dat ik afhankelijk was van therapeuten — maar dat ben ik niet. Ik weet ondertussen genoeg om mijzelf te kunnen helpen.
In deze nacht besluit ik om te gaan vertrouwen op mijn eigen waarneming, te gaan vertrouwen op mijn eigen gevoelens en gedachten over wat goed voor mij is en wat volgens mij waar is. Ik besluit om geen energie meer te steken in de ontwikkeling die een therapeut, zoals Robert, moet doormaken om mij te kunnen helpen. Het idee de therapie verder alleen te moeten doen maakt me bang, maar ik kom tot de conclusie dat ik in mijn eentje meer kans maak op genezing dan met tegenwerking van een therapeut, zoals tot nu toe steeds gebeurde. Bovendien — wanneer ik aan een therapeut uitleg welke reacties ik van hem nodig heb, doe ik in wezen de therapie ook alleen, sta ik er eigenlijk ook alleen voor, en heb ik daarbij dan zelfs de “therapie” van twee personen op mijn nek. Ik besluit dat dit verspilde moeite is. Als ik geen therapeut kan vinden die werkt op de manier die ik goed vind, die werkt met de vier stappen van Stettbacher en die mij niet manipuleert of kwetst of al die andere narigheid die ik heb meegemaakt in behandelingen, als ik niet zo’n therapeut kan vinden, dan zal ik in mijn eentje verdergaan en mijn energie alleen nog maar voor mijzelf gebruiken.
Ik ben wel erg bang om er alleen voor te staan. Het is geen situatie waarvoor ik kies, liever zou ik een goede therapeut hebben. Ik hoop dat ik toch een therapeut zal vinden die met mij met de vier stappen wil werken, en ik schrijf naar Stettbacher met de vraag of er een door hem opgeleide therapeut in Nederland of België is. Het duurt tot december tot ik bericht terug krijg — er is geen therapeut. Wel stuurt Stettbacher extra informatie over zelfhulp die mij meer duidelijk maakt over wat ik tot dan toe verkeerd heb gedaan in het werken met de vier stappen, en waardoor ik beter ga begrijpen hoe het wel moet.
In deze informatie lees ik dat ik de therapie steeds moet gebruiken op het moment dat ik tegen pijnlijke gevoelens aan loop, dat ik op die momenten mijn gebruikelijke gedrag moet stoppen, mijn gevoelens onder ogen moet zien, kijken of er een herinnering bij hoort en die dan verwerken met de vier stappen. Dus als ik op het punt sta om de televisie aan te zetten om afleiding te zoeken voor nare gevoelens, moet ik de knop van de televisie niet indrukken maar in plaats daarvan onder ogen zien hoe ik me voel en met therapie bezig gaan. Als ik een zak chips of een pak koekjes wil gaan leeg eten omdat ik me rot voel, moet ik die zak chips en die koekjes laten staan en met de therapie aan het werk. Als ik overstuur of in paniek ben, als ik me wanhopig voel, moet ik de therapie gebruiken. Dit is een eyeopener voor mij. Dit heb ik nooit in de gaten gehad, gewend als ik was aan therapie in sessies op bepaalde tijden. Ik begrijp nu dat Stettbachers therapie in de eerste plaats zelfhulp is die dagelijks gedrag moet zijn elke keer dat ik ergens tegenaan loop.
Ook wordt het me uit deze informatie duidelijk dat ik niet direct resultaat kan verwachten en dat resultaat in eerste instantie niet blijvend zal zijn. Eerder dacht ik dat de therapie niet werkte als ik niet direct resultaat merkte, maar nu besef ik dat het zal neerkomen op volhouden en doorzetten met de therapie. Sommige dingen zal ik heel, heel vaak door moeten werken om er ook maar een klein beetje beweging in te krijgen. En als een therapiesessie resultaat heeft, zal ik met datzelfde onderwerp nog vaak wéér bezig moeten zijn. Toen ik jaren geleden mijn onterechte schuldgevoelens ontdekte, de eerste keer dat ik met de vier stappen werkte, dacht ik dat ik dit onderwerp voor eens en voor altijd had opgelost — ik had mijn schuldgevoel zo duidelijk gevoeld en als onterecht erkend, het was me zo duidelijk geworden hoe dit in elkaar zat, dit was nu klaar en over. Nu begrijp ik dat ik meer vooruitgang had geboekt als ik hiermee keer op keer bij elke herinnering bezig was gegaan, tot mijn schuldgevoelens werkelijk volledig weg waren.
Bovendien begrijp ik uit Stettbachers informatie dat ik alles wat me in de weg staat om de therapie te doen weer moet gebruiken als ingang voor de therapie — momenten dat ik het te moeilijk vind om de therapie alleen te doen, teleurstelling wanneer er niet direct resultaat is, angst, wat dan ook wat me ervan weerhoudt verder te gaan met de therapie. Jaren geleden ben ik gestopt met de zelfhulptherapie omdat de therapie voelde als een prestatie die ik moest leveren en ik uitgeput raakte van de spanning daarvan. Maar ik had dat gegeven weer als ingang moet gebruiken voor het werken met de vier stappen. Ik had moeten protesteren tegen de prestatiedruk die ik voelde en de vier stappen moeten zetten om de bijbehorende herinneringen te verwerken. Door Stettbachers extra informatie begrijp ik nu hoe deze therapie in elkaar zit en hoe ik mijzelf hiermee kan helpen. Hiermee kan ik verder.
Aan Robert vertel ik dat ik nu besef dat ik de vier stappen had moeten gebruiken wanneer ik oude pijn voelde. Hij reageert positief, en daarom wil ik het nog een keer met hem proberen. Maar ik twijfel ook. Robert lijkt mijn kritiek op lichaamswerk niet echt te begrijpen en zeker niet de ernst ervan. Hij gaat er bij andere patiënten gewoon mee door om hen in oude gevoelens te brengen zonder hen gereedschap te geven de opgeroepen herinneringen te verwerken. Hij lijkt niet door te hebben wat daar verkeerd aan is. Ik besef dat hij vrijwel zeker ook bij mij weer fouten zal maken, ook als we alleen met Stettbachers therapie zullen werken. Tegen die situatie voel ik mij niet opgewassen — steeds alert te moeten zijn op fouten, voor mijzelf op te moeten komen, en ondertussen de pijn en angst van vroeger voor m’n kiezen te krijgen. Het lijkt me het beste om eerst een aantal weken zelfstandig, zonder Robert, met de therapie bezig te gaan. Daarna, als ik me sterk genoeg voel om me te verweren tegen fouten van hem, ga ik dan weer sessies bij Robert doen.
Dit plan komt goed uit, want het wordt kerstvakantie, wat toch al betekent dat ik een aantal weken geen sessies bij Robert heb. Deze weken heb ik ook weinig andere verplichtingen, zodat ik intensief met de zelfhulptherapie van Stettbacher bezig kan gaan. Hoewel ik de vier stappen in de maanden daarvoor wel heb gebruikt, heb ik nu pas het gevoel dat ik echt kan starten. Voor mijn gevoel begint mijn therapie nu pas. Begin ik nu, na meer dan elf jaar hulpverlening, voor het eerst echt met therapie. Op 27 december 1995. Ik begin deze therapie echter niet helemaal bij nul. Ik heb al ervaring met de therapie, ik begrijp hoe deze therapie werkt, en ik ken enkele fouten die ik er eerder mee gemaakt heb zodat ik die nu kan vermijden. Ik weet al een aantal gebeurtenissen uit mijn kindertijd en hoe die doorwerken in mijn huidige leven. Ik start nu goed voorbereid, zeer gemotiveerd en vast van plan om niet weer op te geven.
Therapie die werkt
Tot nu toe heb ik de zelfhulp vooral schriftelijk gedaan — dat gaat me nog steeds verreweg het best af. Nu ga ik meer met een cassetterecorder werken. Ik doe sessies hardop en neem ze op. Dat vind ik moeilijk, maar het lukt wel. De opnames luister ik af. Vaak komen er dan meer gevoelens en herinneringen boven of merk ik dat ik stappen heb overgeslagen, die ik dan alsnog doe. Schrijven blijft belangrijk, want door mijn angst voor praten zijn mijn gevoelens niet zo duidelijk wanneer ik sessies hardop doe. Ik kan gevoelens en de bijbehorende herinneringen beter opsporen als ik schrijf. Maar in deze eerste weken staat het werken met hulp van de cassetterecorder voorop.
Het is zwaar die eerste weken. Ik ben zeker zes uur per dag met therapie bezig. Maar de therapie heeft meteen resultaat. Een symptoom dat in al die jaren bij Robert hardnekkig is blijven bestaan, is binnen een week verdwenen: het gevoel van leegte en dood zijn vanbinnen. Het is verbazingwekkend hoe makkelijk dit probleem van “niets kunnen voelen” op te lossen blijkt. Het enige wat ik hoef te doen, is te leren herkennen op welke momenten ik tegen gevoelens aan loop en op die momenten de therapie te gebruiken. Ik bén helemaal niet leeg en zonder gevoelens, ik voel juist voortdurend heel veel. Pijnlijke en beangstigende gevoelens, die ik altijd heb gehad maar niet heb kunnen hanteren. Het wordt me duidelijk dat ik zonder de therapiemethode van Stettbacher nooit een andere keus heb gehad dan mijn gevoelens te onderdrukken en te ontlopen — mijn gevoelens zijn afschuwelijk, en ze er zomaar laten zijn maakt mijn leven onleefbaar. Ik heb het gereedschap van de therapie nodig om deze gevoelens en de bijbehorende herinneringen aan te pakken en op te ruimen zodra ze er zijn.
Ik voel me beter en ik functioneer beter dan eerder, beter dan toen ik me leeg voelde. Ik ervaar pijn niet meer als prettig, zoals ik tijdens het lichaamswerk heb gedaan, ik verlang er niet meer naar — integendeel, ik vind pijn afschuwelijk. Maar het reageren op mijn gevoelens, het protesteren tegen de oorzaken ervan, brengt me een gevoel van leven en levend zijn waardoor ik direct beter in mijn vel zit. Ik voel me overspoeld door gevoelens en herinneringen — de keerzijde van het verdwijnen van de leegte — maar ik word niet weggespoeld door deze vloedgolf. Ik heb de situatie goed in de hand, ik kan de pijn en de angst werkelijk oplossen met de hulp van de vier stappen. De dode, lege jaren zijn voorbij. Eindelijk leef ik.
Ik waak ervoor om niet weer de fout te maken me in de therapie alleen op seksueel misbruik te richten. Als ik last heb van lichamelijke herbelevingen die alleen maar daarmee te maken kunnen hebben ga ik wel met die herinneringen bezig in de therapie, maar verder probeer ik al mijn gevoelens aan andere herinneringen te koppelen, de gewone “dagelijkse” herinneringen van mijn kindertijd. Ik kom tot de verbijsterende ontdekking dat ik van deze herinneringen niets heb verwerkt in al die jaren therapie. Dit zijn allemaal herinneringen die ik al had toen ik destijds met de therapie bij Robert begon. Herinneringen waar ik negen jaar over heb geschreven, waar ik zo goed en zo kwaad als me dat is gelukt over heb gepraat, waar ik om heb gehuild, om heb geschreeuwd, geslagen en geschopt. Ik kreeg inzicht en ging verbanden zien met mijn huidige problemen — en het heeft me allemaal niets opgeleverd, ik heb er nul komma niks van verwerkt. Ik merk dat ik helemaal aan het begin van mijn therapie sta, nu, drieëndertig jaar oud. Dat is een pijnlijke ontdekking.
In de eerste weken gebruik ik vooral de momenten dat ik ongewild hardop begin te praten als aanknopingspunt voor de therapie, de momenten waarop ik zinnetjes zeg die ik niet wil zeggen en die ik niet begrijp, zoals de dringende vraag: “Waar is mijn mama?” Tien, vijftien keer per dag gebeurt dat, steeds als ik me angstig, in paniek, schuldig of beschaamd voel vanwege een fout — een verspreking, een onhandige opmerking, onzekerheid of er misschien iets aan te merken is geweest op mijn gedrag, onzekerheid of ik meer had moeten zeggen of juist minder, een mislukte noot tijdens een concert, wat al niet. In de therapie ga ik mijn heftige gevoelens bij deze onschuldige voorvallen koppelen aan herinneringen waarin ik als kind kritiek kreeg van mijn ouders. Het zijn de gewone, overbekende herinneringen — therapie is bijna saai — die ik nu verwoord aan de hand van Stettbachers vier stappen: ik vertel wat er gebeurde, ik vertel hoe ik me voelde, ik stel vragen aan mijn ouders over waarom ze dit deden en geef mijn oordeel als volwassene daarover, en ik kom op voor wat ik als kind nodig had om gezond op te kunnen groeien.
Herinnering aan mijn vader. Ik ben zeven jaar en sta naast papa’s bureau. Papa schrijft wiskundesommen op die ik moet oplossen. Het zijn sommen met een a en een b erin. Ik heb dit soort sommen nog niet gehad op school, en ik begrijp niet wat papa uitlegt. Hij zegt dat het simpel en duidelijk is, maar ik weet het antwoord niet. Ik sta daar, bang en in paniek, en staar naar het papier. Ik probeer het goede antwoord te gokken. Ik moet kunnen wat mijn vader wil, anders ben ik niet veilig. Wat is a? Wat is b? Ik geef een fout antwoord. Mijn vader wordt boos. Hoe kan ik nou zo’n antwoord geven, ik begrijp deze sommen heus wel, het is zo logisch. De angst overweldigt me. Waarom weet ik het goede antwoord niet? Ik moet dit kunnen. Ik hoor dit te kunnen. Het is mijn fout dat ik het antwoord niet weet.
Maar papa, waarom moet dit eigenlijk? Waarom zet je mij zo onder druk? Waarom kun je niet van mij houden als ik gewoon net zo ver ben als andere kinderen van mijn leeftijd? Moet ik misschien alles goedmaken wat er bij jou is misgegaan? Maar daar ben ik niet voor, papa. Ik heb een papa nodig die van mij houdt, onvoorwaardelijk, of ik nou meer of minder kan dan anderen. Een papa bij wie ik Janneke mag zijn en mijn leven mag leven. Papa, ik kan niet goedmaken wat jou mislukt is. Ik hoef niet goed te maken wat jou mislukt is. Ik wil gewoon Janneke zijn. Ik ben goed zoals ik ben.
Herinnering aan mijn moeder. Mijn moeder gaat langs bij een medewerkster van mijn vaders kantoor en ik, een jaar of twaalf, ga met haar mee. We bellen aan en worden binnengelaten. De vrouw geeft mij een pakje. Waarom? Ik heb geen idee. Ik ken deze vrouw niet, waarom geeft zij mij dan een pakje? Wat moet ik met dit pakje? Wat moet ik met deze vrouw? Wat moet zij van mij? Wat heeft zij met mij te maken? Ik voel me verward en bang, ik ben mijn grip op de wereld kwijt. Ik maak het pakpapier los. Het wordt er niet duidelijker op. Er zit een beschilderd plankje in, met daarop een notitieboekje en een potloodje. Ik weet niet waar dit voor dient, ik weet niet wat ik hiermee moet, en ik vind het niet mooi. Waarom heb ik dit gekregen? Ik sta verwezen met het beschilderde plankje in mijn handen, en zeg weinig of niets. Vervreemd, angstig en onwerkelijk.
Eenmaal buiten barst mijn moeder los. Ik heb me slecht gedragen, ik had blijdschap en dankbaarheid moeten tonen, ik had deze mevrouw moeten bedanken en zeggen dat ik het zo leuk vond dat ze een cadeautje voor mij had meegenomen van haar vakantie en dat het zo aardig van haar was. Nu heb ik haar in verlegenheid gebracht en dat was slecht van mij, ik ben een naar kind.
Mijn moeders woede en kritiek overrompelen mij. Ik ben me van geen kwaad bewust geweest, ik ben alleen maar bezig geweest overeind te blijven in een plotseling onbegrijpelijk geworden wereld. Ik wist niet dat het pakje een cadeautje was en ik wist niet dat ik slecht was toen ik niets zei. Het pakje was voor mij niet herkenbaar als cadeautje en niet herkenbaar als een aardig gebaar. Ik ben bang nu ik zo’n fout heb gemaakt en mijn moeder mij slecht vindt. Het doet pijn dat mijn moeder boos is en vol venijn en afkeer tegen mij praat. Ik ben zo bang als mama mij haat. Ik heb mama nodig.
Mama, waarom ben je zo boos? Waarom ben je zo fel? Wat heb ik misdaan? Ben ik echt zo verschrikkelijk slecht? Heb ik al deze woede en haat verdiend? Mama, waarom zag je niet dat ik me in de war en angstig voelde en de situatie niet begreep? Waarom had je geen oog voor mijn gevoelens en hielp je me niet? Waarom zie je altijd alleen gevoelens van anderen en nooit van mij? Waarom telt alleen dat deze vrouw in verlegenheid gebracht kan zijn en niet dat ik door haar in verlegenheid ben gebracht? Waarom ga je ervan uit dat zij, een volwassen vrouw, dat niet aankan en moet ik, een kind, zo’n situatie direct kunnen hanteren? Dat is niet eerlijk. Als je het zo nodig vond om deze mevrouw te bedanken dan had je dat toch zelf kunnen doen? Je had de situatie toch op kunnen lossen door zelf tegen haar te zeggen dat het zo leuk was dat ze dit cadeautje meegenomen had? Dan had je haar gegeven wat volgens jou hoorde, en had je mij geholpen om de situatie te begrijpen. Mama, waarom liet je mij in de steek? Mama, ik had het nodig dat jij de situatie oploste, dat je zag dat het een pijnlijke en verwarrende situatie was waarin deze vrouw mij bracht, dat zij dat deed en niet ik, ik had het nodig dat je mij hielp, dat jij initiatieven nam. Jij kon kennelijk zelf de situatie niet eens hanteren, waarom verwacht je dan van mij als kind dat ik dat wel kan? Als jij je ongemakkelijk of beschaamd voelt zonder bedankje, dan is dat jouw probleem, dat heb ik jou niet aangedaan. Mama, jij worstelt met jouw eigen gevoelens. Die kan ik niet voor jou oplossen, dat moet jij zelf doen. Daar ben ik niet verantwoordelijk voor.
Mama, waarom dicht je mij steeds weer kwaadaardigheid, ondankbaarheid en egoïsme toe terwijl ik vanuit heel andere gevoelens reageer? Waarom zie je mij als slecht? Altijd maar lijk je te denken dat ik in wezen slecht ben, lijkt dat jouw diepste gevoel over mij te zijn, het gevoel van waaruit je mij benadert. Maar ik ben niet slecht, mama, het is niet eerlijk dat je mij zo ziet. Jouw gevoel heeft niets met mij te maken maar alleen met jouzelf en met jouw problemen met papa. Ik heb het nodig dat jij mij ziet als het kind dat ik werkelijk ben — dat weleens fouten maakt maar daarbij niet slecht is en geen slechte bedoelingen heeft. Ik heb het nodig dat jij mij ziet als degene die ik ben, een kind dat ten diepste een goed wezen is en probeert te overleven.
En waarom moet ik overmatig enthousiasme tonen voor iets wat ik lelijk vind en niet wil hebben? Waar is dat goed voor? Waarom mag ik niet eerlijk zijn? Waarom mogen mijn gevoelens nooit bestaan? Waarom moet ik altijd maar liegen en anderen ontzien, altijd maar toneelspelen om anderen te behagen? En waarom hoeven anderen dit naar mij toe nooit? Ik ben dit zat, ik kan niet meer, ik ga kapot aan al deze leugens, aan al deze eenzaamheid, aan jouw haat en afwijzing.
Je had er voor mij moeten zijn, ook toen we weer naar huis gingen. Je had er geruststellend met mij over moeten praten, moeten zeggen dat je mijn verwarring had gezien, je had me de kans moeten geven me te uiten, je had me uitleg moeten geven over de situatie zodat ik het weer begreep. Je had me moeten zeggen dat ik niet schuldig was aan wat er gebeurde, dan was ik mij niet zo naar blijven voelen en zou ik een volgende keer in zo’n situatie misschien minder in de war zijn en beter kunnen reageren. In plaats daarvan gaf je me op een gemene en beangstigende manier kritiek. Die kritiek heb ik niet verdiend. Jij was degene die hier fouten maakte, niet ik. Ik had je nodig, ik had jouw hulp nodig, ik had een moeder nodig, niet een heks.
Ik huil en huil en huil terwijl ik dit alles opschrijf.
Steeds weer werk ik in de therapie dit soort voorvallen door als ik in de paniek schiet dat ik een “fout” heb gemaakt en dwangmatig en ongecontroleerd de bekende zinnetjes begin af te draaien, als een grammofoonplaat die steeds weer in dezelfde groef blijft steken. Ik word er wanhopig van, steeds weer en steeds weer loop ik tegen deze angst en schaamte op, overspoelende angst en paniek, een panisch klein kind worden, hard om mama roepen. Elke keer is het weer net zo pijnlijk en heb ik het gevoel dat ik niet meer kan, dat ik het niet meer aankan om dit allemaal weer over me heen te krijgen en dit te moeten ontwarren en me te moeten verweren. Het lijkt niets te helpen dat ik een uur eerder dit alles nog heb doorgewerkt, het komt net zo hevig weer terug en weer en weer.
Maar als mijn vriendin Charlotte twee maanden later vraagt hoe het nu gaat met die onwillekeurige zinnetjes, besef ik ineens dat dit vrijwel weg is. Ongemerkt is het verminderd, en nu ik erop ga letten merk ik dat het nog maar zo’n twee keer per week gebeurt. Het heeft vaak geleken alsof de therapie niet werkte, vaak ben ik met wanhoop en angst blijven zitten aan het eind van zo’n sessie, vaak ben ik er niet in geslaagd alles uit de weg te ruimen, aldoor leek de paniek al snel weer in volle hevigheid terug te komen. Maar ongemerkt is deze paniek bijna verdwenen, in een verrassend korte tijd. Helemaal weg gaat het niet. Soms gebeurt het nog wel, maar dan is het niet meer zo “buiten mij om”, niet meer alsof ik iemand anders ben op die momenten, zoals het altijd heeft gevoeld. Ik voel nu dat het mijn eigen oude paniek en angst en schaamte zijn.
Ongeveer in deze zelfde tijd, nu ik twee maanden intensief met de therapie van de vier stappen bezig ben geweest, is er nog een mijlpaal. Ik heb een concert gehad en zit daarna thuis op de bank een kopje thee te drinken. Ineens realiseer ik me dat er iets heel bijzonders aan de hand is. Tot nu toe heb ik me altijd, na elk concert dat ik gespeeld heb, in paniek, leeg en depressief gevoeld, met zelfmoordgedachten en de neiging mijzelf te snijden. De laatste jaren is het niet meer zo sterk geweest dat ik dat dan ook ging doen, maar de gevoelens waren er nog wel. Elke keer weer paniek, schaamte en schuldgevoelens omdat ik fouten had gemaakt. Maar nu zit ik rustig en vredig op de bank, en voel me ontspannen en dat voelt zo normaal dat ik het eerst niet eens opmerk. Toch heb ik wel fouten gemaakt tijdens het concert. Weliswaar minder dan anders, doordat ik meer ontspannen was, en helderder en beter geconcentreerd dan ik vóór deze therapiemaanden altijd ben geweest, maar toch heb ik nog wel zo veel fouten gemaakt dat ik in het verleden in paniek zou zijn geraakt. Nu blijft de paniek uit. Hoe hopeloos het ook heeft geleken om elke keer weer die herinneringen aan fouten door te werken met de vier stappen, het heeft resultaat, en dit stimuleert me om vol te houden en door te gaan.
Niet alleen fouten maken roept oude gevoelens op, er zijn talloze situaties waarbij dat gebeurt. Op allerlei simpele, onschuldige, dagelijkse gebeurtenissen reageer ik buitensporig: even niet de waardering krijgen waar ik behoefte aan heb, iets wat ik zeg dat niet gehoord of begrepen wordt, aangeraakt worden terwijl ik dat niet wil of op een manier die voor mij niet goed voelt, lichamelijke pijn, gaan liggen of naar bed gaan, gestoord worden terwijl ik iets aan het doen ben wat belangrijk voor me is, financiële perikelen, een televisieprogramma of iets wat ik in een boek lees, iemand om hulp of om een dienst moeten vragen (zoals een paar dagen voor mijn katten zorgen als ik weg ben), naar buiten gaan, een reis maken, iemands handen zien (vooral als er duidelijk aders op te zien zijn raak ik in paniek van handen), inkt op mijn huid of zien dat iemand anders op zijn vel heeft geschreven, een brief in de bus krijgen van een vriendin en automatisch denken dat ze wel zal schrijven dat ze me nooit meer wil zien, de automatische verwachting gehaat of uitgelachen of weggestuurd te worden als ik zie dat er een berichtje op mijn antwoordapparaat staat, mijn katten die NU eten willen en me niet met rust laten als ik moe thuiskom en alleen maar wil liggen en even wil rusten voor ik ook maar iets doe. Die talloze momenten van overstuur zijn, van angst, pijn, verdriet, jaloezie, schaamte, machteloosheid, vernedering, eenzaamheid, woede en “slecht zijn” probeer ik nu met behulp van de vier stappen van Stettbacher aan te pakken.
Herinneringen aan mijn vader
‘s Ochtends als ik onder de douche sta, komt mijn vader in de badkamer. Elke ochtend. Ik haat dat. Ik voel me vernederd en bang en probeer zo snel mogelijk te douchen, me af te drogen en aan te kleden, in de hoop aangekleed te zijn voor hij binnenkomt. Elke dag weer een race tegen de klok, maar het lukt nooit, hij is altijd eerder. De deur mag ik niet op slot doen. Een enkele keer doe ik dat toch, hopend en biddend dat het hem tegen zal houden.
Ik herinner me zo’n keer. Ik ben een jaar of vijftien. Ik ben me aan het afdrogen. Mijn vader rammelt boos aan de deur en zegt dat ik open moet doen. Ik ben bang voor hem, en durf niet te weigeren. Ik doe open, draai me zo snel mogelijk met mijn rug naar hem toe en kleed me aan. Ik voel me opgelaten en vernederd. “Je moet niet zo preuts doen. Ik ben je vader, het is heel normaal als ik binnenkom, daar moet je niet zo raar over doen. Je moet me gewoon binnenlaten.” Ik voel me nu nog erger vernederd. Maar ik kan niet tegen hem op. Ik geloof hem. Ik heb er weer iets bij op die al zo wanhopig lange lijst van hoe slecht ik ben: ik ben preuts en dat is verkeerd. Ik schaam me daarvoor, maar ik kan het niet veranderen. Ik blijf het afschuwelijk vinden dat hij komt, elke ochtend weer. Ik wil niet dat hij naar mij kijkt terwijl ik naakt ben. Elke ochtend is het een nachtmerrie, tot ik achttien ben en weg kan, ga studeren.
Op deze ochtenden raakt hij me niet aan, er gebeurt niets handtastelijks. Hij komt alleen kijken, steeds weer. Zogenaamd moet hij altijd nog even wat doen bij de wastafel. Dat dat ook twee minuten later kan wil hij niet weten, noch dat hij volkomen respectloos te werk gaat door mijn privacy te schenden. Respect voor anderen kent hij niet, hij houdt alleen rekening met zichzelf en hij komt binnen omdat het hem bevredigt mijn lichaam te bekijken. Hij pakt mijn lichaam van mij af. Ik heb toch al zo’n moeite met mijn lichaam — hij ontneemt mij nu de kans de veranderingen in mijn lichaam bij te benen die in deze jaren voor mij beangstigend en verwarrend zijn, hij ontneemt mij de kans om met mijn lichaam vertrouwd te raken. Altijd pakt hij mij alles af, en nu dit ook weer.
Papa, ik haat je hierom. Waarom kun je mij niet met rust laten? Waarom gun je mij geen privacy? Waarom luister je niet naar mijn protest? Waarom respecteer je geen gesloten deur? Je liegt, papa, het is niet normaal wat jij doet. Jij hebt niet het recht ongevraagd en tegen mijn wil bij mij binnen te stappen. Ik ben niet slecht en niet preuts. Ik heb recht op privacy, alle mensen hebben dat recht en ik ook. Waarom mag ik dat niet weten van jou?
Papa, ik heb een vader nodig die grenzen respecteert, die mij als persoon respecteert. Een vader die zich integer gedraagt en die van mij houdt in plaats van mij uit te buiten. Een vader die het fijn vindt als ik mij prettig voel. Die het erg vindt als ik mij naar voel. Papa, ik heb het nodig dat jij ziet dat ik besta, dat jij ziet dat ik een mens ben met eigen gevoelens en gedachten en grenzen en niet een ding dat jij naar believen kunt gebruiken. Het is belangrijk voor mij dat jij ziet dat ik niet jouw bezit ben maar een mens. Ik heb het nodig dat jij ziet dat ik los sta van jou, dat ik van mij ben, dat ik Janneke ben, apart van jou. Dat mijn leven van mij is en niet van jou. Papa, het doet zo zeer dat je nooit gezien hebt dat ik besta, nooit erkend hebt dat ik besta. Ik wil leven. Ik kan niet leven zonder respect. Ik kan niet leven zonder grenzen en als jouw bezit, ik kan zo niet gezond opgroeien. Ik kan niet leven terwijl ik voortdurend door jou ontkend word. Papa, het doet pijn dat je me nooit je excuses hebt aangeboden voor al die keren dat je mijn privacy hebt geschonden.
Zo zeer. Zo zeer. Nooit gezien te zijn. Altijd alleen maar gebruikt te zijn. Nooit iets anders dan gebruikt te worden. Ik ben geen ding, papa. Ik ben Janneke. Je had mij moeten erkennen als Janneke, zodat ik had kunnen leven.
Andere herinnering. Ik ben een jaar of zes. Ik heb een popje, of eigenlijk is het een popje van mijn zus Suzanne. Het popje heet Petra. Mijn vader heeft de naam met viltstift op de rug van de pop geschreven. Papa zit aan zijn bureau. Ik heb het popje in mijn hand en sta voor hem — ik vind het zo moeilijk om verder te schrijven, ik voel me zo bang en ellendig, ik durf niet naar deze herinnering te kijken. Papa zegt, papa zegt: “Op jouw rug staat ook je naam geschreven, net als bij Petra.” Ik weet dat dit onzin is en zeg: “Nee, dat is niet zo.” “Het is echt waar”, zegt papa. Ik zeg: “Nee, dat is niet zo.” Papa negeert wat ik zeg, het lijkt niet eens tot hem door te dringen dat ik iets zeg. “Je kunt het zelf niet zien omdat het op je rug is, maar het staat er echt. ‘Janneke’ staat er.” Ik raak geïrriteerd en word ongeduldig. “Néé, echt niet, het is niet waar.” Ik denk: luister nou toch, houd nou toch op met die onzin. Papa lacht. “Je bent bang, hè? Je zegt dat je het niet gelooft, maar je bent bang, je weet dat het waar is. Daarom zeg je dat je het niet gelooft.” Papa geniet ervan. “Neehee”, zeg ik. Ik word wanhopig en voel de bekende machteloosheid omdat ik hem niet kan bereiken, machteloosheid omdat hij mij niet hoort en mij negeert, omdat hij ontkent en verdraait wat ik zeg. Zo wanhopig razend machteloos razend. Haat, intense haat.
Papa geniet. “Het staat op je rug en je kunt het niet zien. Met viltstift.” Hij vindt het erg grappig, hij lacht. Papa, ik ben geen klein kind meer, ik vind kleinekinderengrapjes niet meer leuk, ik geloof dit soort dingen niet meer. Het is helemaal geen leuk grapje, papa. Ik vind dit helemaal niet grappig. Waarom geloof je mijn woorden niet? Waarom geloof je niet wat ik zeg? Alles raast door mijn hoofd maar ik kan niets meer zeggen. Het is volkomen zinloos nog iets te zeggen. Wat ik ook zeg, wat ik ook doe, papa ziet niet dat ik besta en ik kan niet maken dat hij mij ziet. Ik kan niets doen om te maken dat ik voor hem besta. Ik voel me niet bestaand en dat doet pijn, verschrikkelijk pijn, onbeschrijfelijk pijn. Ik barst uit elkaar van haat. Ik wil hem vermoorden maar ik kan niets doen. Machteloos klein kind tegen grote sterke man. Wanhopig. Barst uit elkaar van wanhoop, kan hem niet bereiken. Kan niet maken dat ik besta. Razende wanhoop. En hij lacht maar, lacht maar, lacht maar.
Aldoor maar weer, altijd maar weer, bij alles wat ik zeg of doe, dag in, dag uit, nooit besta ik. Mijn hele kindertijd lang probeer ik radeloos wanhopig mijn vader te bereiken, probeer ik radeloos wanhopig gezien en gehoord te worden, zoek ik radeloos wanhopig naar een gaatje in die ondoordringbare muur om hem heen, dag en nacht. Wanhopig, razend, barstend van haat. En elke keer weer denk ik dat het aan mij ligt, dat ik niet duidelijk genoeg ben, dat ik de verkeerde woorden zeg. Als ik maar het goede zou zeggen, zou hij mij wel horen. Maar dat is niet zo. Hij wil niet horen, niet zien. Het voelt als een zaak van leven en dood om hem te bereiken. Maar het lukt niet. Het is me nooit gelukt. Nooit heb ik mijn vader bereikt, geen seconde, geen enkele keer. Helemaal nooit. Ik heb nooit bestaan voor hem. (Ja, toch, in dat ene telefoontje, twee dagen voor zijn dood, toen ik die ene zin zei, toen heb ik hem bereikt. Die paar seconden heb ik hem bereikt, toen ik zei: “Nee, dat kan niet bij wat ik wil bespreken.”)
Papa, waarom hoorde je mij niet? Waarom zag je mij niet? Waarom geloofde je mij niet toen ik zei dat het niet waar was van die naam op mijn rug? Wat ik zei was duidelijk genoeg, papa. Jij had naar mij moeten luisteren, jij had mijn woorden moeten respecteren.
Toch ben ik in de therapie niet zo veel bezig met herinneringen aan mijn vader. Vaker gebruik ik de herinneringen aan mijn moeder. Die herinneringen zijn toegankelijker, de gevoelens pijnlijk maar toch hanteerbaar. Het is makkelijk en vanzelfsprekend om in de therapie mijn gevoelens te koppelen aan herinneringen aan mijn moeder, automatisch komen herinneringen aan haar boven. Voor de herinneringen aan mijn vader ben ik veel banger. Zo bang dat ik er liever niet naar kijk. De badkamerscènes, zijn opmerkingen over popje Petra en zijn negeren van mijn woorden, de manier waarop hij mij voor zijn plezier vasthield terwijl ik protesteerde, de sommen en zo veel meer herinneringen — ik moet mijzelf in de therapie dwingen om af te stappen van het voor de hand liggende pad van herinneringen aan mijn moeder, mijzelf dwingen om ondanks mijn angst bezig te gaan met de herinneringen aan mijn vader, mijzelf dwingen toch mijn vader aan te spreken ook al lijken mijn woorden op te lossen in het luchtledige. Mijn vader is volkomen onbereikbaar, nu in de therapie net zo goed als vroeger, en ik blijf steeds met die vruchteloze pogingen zitten. Een onbereikbare man, opgesloten in een waanwereld, onaanspreekbaar op zijn gedrag, een blok beton voor zijn hoofd waar niet door te komen valt. Niets wat ik doe helpt mij af van die radeloos makende machteloosheid, mijn beangstigende onvermogen mijn vader te bereiken.
Al is het nu in de therapie makkelijker om met herinneringen aan mijn moeder bezig te zijn, ik had wel eerder door dat er met mijn vader en zijn gedrag iets heel erg mis was: op mijn zestiende trok ik voor mijzelf de conclusie dat mijn vader geestelijk gestoord was. Van die conclusie schrok ik — zou dit erfelijk zijn? Ik herkende dingen in mijn vader: de woede waarmee hij als een tijdbom rondliep, de manier waarop hij ontplofte als hij het eindje van het plakband niet kon vinden — ik voelde mij vanbinnen ook zo. Was ik ook geestelijk gestoord, net als mijn vader? Dat mijn moeders gedrag mij ook problemen had bezorgd, dat realiseerde ik mij pas in het eerste Riagg-uur. Nu, in de zelfhulptherapie, kan ik eindelijk bezig met het verwerken van de herinneringen aan mijn moeder.
Herinneringen aan mijn moeder
Ik herinner mij dat mijn moeder mij wil leren hoe je een ei moet bakken, ergens in mijn middelbareschooltijd. Het onderwerp “eten koken” is beladen — mijn moeder is boos op mij omdat ik niet op de huishoudschool zit en niet geïnteresseerd ben in handwerken en andere huishoudelijke dingen, ze is boos omdat ik op het gymnasium zit en veel tijd steek in mijn huiswerk. Ik ben bang voor haar felle reacties, bang voor de haat die ik van haar voel zodra het over zoiets gaat als “leren koken”.
De koekenpan staat op het fornuis. Ik heb een mes in mijn hand en een pakje margarine. Ik vraag mijn moeder hoeveel boter er in de pan moet. “Wil je het aanwijzen, mama?” Ze weigert. “Nee, doe maar wat, dan zeg ik het wel als het fout is.” Ik voel me in het nauw gedreven. Ik heb dit nog nooit gedaan en heb geen idee hoeveel het moet zijn. Ik zal het gegarandeerd fout doen, en ik weet hoe ze me dan zal afkatten en afwijzen. Ik vind het ook oneerlijk, dit is toch geen manier om iemand iets te leren? Dan geef je goede en duidelijke informatie en je doet het voor. Als ze het me had voorgedaan had ik goed opgelet en ervan geleerd. Ik zou hebben gezien dat het simpel was, ik zou er plezier in hebben gehad dat ik het nu kon. Ik zou het leuk hebben gevonden iets met mijn moeder samen te hebben gedaan, eindelijk eens. Maar mijn moeder helpt me niet. Daar sta ik dan, met dat mes en de margarine in mijn handen.
Soms als ik aan deze herinnering terugdenk, leg ik op dit moment de margarine en het mes neer en loop erbij weg. Meestal gaat de herinnering verder. Vol wanhoop, angst, afkeer en machteloze woede wijs ik blind maar wat aan — en natuurlijk is dat fout. Op een toon waarmee ze me laat voelen: hoe kun je dit nou toch doen, wat ben jij dom, waarom zie je niet dat dit natuurlijk fout is, hoe kun je dit nou niet snappen — zegt ze: “Neehee, dat is toch veel te veel, het zijn geen aardappels die je moet bakken, alleen maar eieren!” Dan gooi ik het bijltje erbij neer en loop weg uit de keuken, mijn hele lijf vol pijn en woede. “Doe toch niet zo raar. Wat jammer dat jij niets wilt leren, wat jammer toch dat jij niet wilt leren koken.” Ik kan niets meer zeggen, loop alleen maar als een gewond diertje de trap op en denk: “Dat is niet waar! Ik wil wel leren koken, maar niet zo!”
Waarom, mama, waarom doe je dit op zo’n rotmanier? Ik denk dat je ergens vanbinnen best voelt dat het gemeen is wat je doet. Je reageert je af op mij. Je doet dit om wraak te nemen. Wraak op jouw ouders die jou naar de huishoudschool stuurden terwijl je dat niet wilde, terwijl jij goed kon leren en wilde leren. Wraak op mijn vader omdat hij zo “intellectueel” is en je je daarbij minderwaardig voelt en hij naar tegen jou doet. Wraak op mij omdat ik mijn vaders kind ben en goed kan leren en een hoge schoolopleiding krijg en “aandacht” van papa. Maar ik ben alleen maar een kind en onschuldig aan dit alles, onschuldig aan jouw ongeleefde leven, en afhankelijk van jou. Ik heb een mama nodig die zegt “ik houd van je” en dat ook waarmaakt. Ik kan niet leven met een mama die mij wil vernederen en op fouten wil betrappen zodat ze zichzelf goed kan voelen. Ik heb een mama nodig die mij op een leuke manier dingen leert, die op een leuke manier dingen met mij samen doet, waarbij ik de kans heb om het goed te doen en plezier te hebben in wat ik leer.
Ik heb een mama nodig bij wie ik dingen nog niet mag weten en kunnen, een mama bij wie ik mag leren. Een mama die zich erin kan verplaatsen hoe het is om geen ervaring te hebben, bij wie dat normaal en goed is. Waarom wijs je mij af omdat ik nog niet kan wat nog nooit iemand mij heeft geleerd? Dat is normaal, mama, om nog niet te kunnen wat je nog niet hebt geleerd. Ik wil een mama die dit begrijpt, een mama die zich in een ander kan verplaatsen.
Ik herinner mij dat ik probeer mijzelf te leren breien, als ik een jaar of dertien ben. Ik zit op mijn bed en oefen in alle rust, met instructies uit een tijdschrift en breipennen en katoen die ik stiekem bij mijn moeder heb weggepakt. Eerdere keren dat mijn moeder mij leerde breien ben ik afgehaakt — ik deed het toch nooit goed genoeg, alles wat ik presteerde was onvoldoende en belachelijk. “Hoe kan het nou toch dat jij dit zo slecht kunt, je zussen konden al heel goed breien toen ze zo oud waren als jij. Het is jammer dat jij zo anders bent dan je zussen”, zei mijn moeder toen ik zeven was. Nu ben ik ijverig bezig, met mijn dertien jaar, in mijn eentje op bed met mijn breiwerk. Ik hoop dat mijn moeder van me zal houden als ik kan breien. Hoe krijg ik in hemelsnaam die eerste steken op de pen? Het ziet er een beetje raar uit, ik heb het vast niet goed gedaan, maar ik heb een beginnetje. Ik probeer de steken te breien, ik probeer het nog eens en nog eens, mijn tong uit mijn mond. Maar het lukt me niet, het lukt me niet om op deze manier te leren breien. Na een paar uur van proberen houd ik er weer mee op en verstop mijn breiwerk onder in een kast. Jaren later vindt mijn moeder het, de pennen zijn inmiddels verroest. “Wat is dit?” vraagt ze verbaasd. “Iets wat ik vroeger gemaakt heb”, antwoord ik vaag.
Als ik twintig ben brei ik voor het eerst een trui. Bij de hals moet ik in het rond een boordsteek breien. Dat heb ik nog nooit gedaan. Ik maak er fouten in. Mijn moeder verzucht: “Hoe kun je dat nou fout doen? Dat zie je toch?” Nee, niet als je dat voor het eerst doet, ik weet helemaal niet waaraan ik dat zou kunnen zien. Mama, waarom begrijp je niet dat dingen anders zijn als je ze voor het eerst doet? Waarom is jouw levenslange ervaring de enige maatstaf voor jou? Dat is niet eerlijk. Weer heb ik gefaald. Het doet zeer. Ik heb een moeder nodig bij wie ik mag leren, met vallen en opstaan.
Op mijn studentenkamer probeer ik het weer in mijn eentje, breien leren. Uit een breiboek van de HEMA. Deze keer word ik er heel goed in. Ik blijk handig te zijn. Mijn moeder geeft me complimenten, maar biedt nooit haar excuses aan voor alle negatieve dingen die ze eerder over mij heeft gezegd. En zelfs als gebleken zou zijn dat ik absoluut onhandig ben, waarom mag dat niet? Waarom mag ik niet zijn wie ik ben, met wat ik wel en niet kan? Met wat ik wel leuk vind en met wat ik niet leuk vind? Ik word een fanatiek breister, maar heel veel truien en sokken later stop ik ermee. Ik ben er weliswaar goed in, maar ik vind het niet echt leuk en ik besteed mijn tijd liever anders. Al mijn gebrei helpt me niet om mijn zelfvertrouwen te herstellen. Het brengt geen verandering in mijn gevoel van niet geliefd te zijn — ik kom tot de conclusie dat daar iets anders voor nodig is.
Een andere herinnering. Ik ben tien jaar oud. Ik sta in onze achtertuin naast mijn moeder. Mijn moeder is boos op me omdat ik niet bij mijn vriendinnetje Hanna wil eten. Dat soort dingen durf ik niet. Ik ben bang als ik niet bij mijn moeder ben. Ik vind het nog steeds moeilijk om bij anderen te spelen, en bij anderen eten vind ik werkelijk afschuwelijk. Mijn maag krimpt samen van angst. “Nee, ik ga niet bij Hanna eten.” Mijn moeder heeft geen aandacht voor mijn angst, vraagt zich niet af waarom ik niet durf, heeft niet eens in de gaten dat ik bang ben, biedt geen hulp, praat niet met me, praat nooit met mij. Ze vindt mij slecht, ik ben een naar kind. Hanna heeft nou al een paar keer bij mij gegeten en dat vond ik leuk, het is logisch dat Hanna nu ook wil dat ik bij haar kom eten. Ik ben egoïstisch dat ik dat niet wil. Stil en wanhopig sta ik daar in de tuin.
Mijn moeder zegt dat ik moet en zal gaan. Ik ben bang, en boos. Boos op mijn moeder, die me komt voorschrijven wat ik moet doen. Het voelt vernederend om gedwongen te worden iets te doen wat ik niet wil. Het was vernederend geweest zelfs als ik wél wilde, het is pijnlijk om niet meer de gelegenheid te krijgen mijn eigen gevoelens te hebben en mijn eigen beslissingen te nemen. Ik flap het eruit: “Als ik moet van jou, dan wil ik niet meer!” Dat lucht op. Het voelt zo duidelijk en natuurlijk, het doet me goed om dit te zeggen, eindelijk eens. Het doet me goed om voor mijn zelfbeschikkingsrecht op te komen, om mijn moeder duidelijk te maken dat ik ook nog besta, dat mijn wensen ook nog bestaan, niet alleen de hare. Dat ik niet van haar ben, niet altijd maar kan doen wat haar uitkomt. Nu ik dit heb gezegd zal ze mij begrijpen. Ik voel me licht en blij.
Maar mijn moeder snapt niet wat ik zeg. Ze begrijpt niet dat ik mijn eigen beslissingen wil nemen, zegt niet dat het goed is dat ik zelf wil blijven bestaan. In plaats daarvan begint ze te huilen. “O, Janneke, nou ben je net Suzanne.”
Wat heb ik gedaan? Ik moet iets vreselijks hebben gedaan dat mijn moeder zo verdrietig is om mij. Ik voel me schuldig en slecht. Ik ben bang voor mijn moeders tranen. Ik wil niet dat mijn moeder huilt. Ik wil niet slecht zijn. Haar tranen dwingen me meer dan haar boosheid, dwingen mij mijzelf in te leveren en op te offeren en te doen wat zij nodig heeft, mijn eigen behoeften op te geven voor de hare, me aan te passen bij wat mijn moeder aankan en nodig heeft. Ik kan het me niet veroorloven mijn moeder te verliezen. Ik kan het me niet veroorloven dat zij huilend instort. Ik moet voorzichtig met haar zijn. Voortaan moet ik nog minder van mijzelf laten zien. Nog minder voor mijzelf opkomen.
En waarom heeft mijn moeder het over Suzanne? Er is iets aan de hand met mijn zus Suzanne, maar niemand praat daarover met mij — Suzanne die niet meer thuiskomt, mijn moeder die huilend rondloopt, de spanning in huis. Nu heb ik iets gezegd wat Suzanne ook gezegd heeft, maar dat wist ik niet. Nu heb ik mijn moeder pijn gedaan, maar dat had ik niet bedoeld. Ik voel me angstig, verward en overdonderd door haar reactie. Ik heb niet voorzien dat ik dit in gang zou zetten terwijl ik alleen maar voor mijzelf opkwam.
Maar mama, wat kan ik doen aan jouw pijn? Wat kan ik eraan doen dat jij ruzie hebt met Suzanne? Dat is niet mijn schuld, ik kan daar niets aan veranderen. Het is niet eerlijk dat je jouw verdriet om Suzanne erbij haalt. Het heeft niets te maken met wat ik zei, ik vertelde alleen maar over mijn eigen gevoelens. Mama, waarom heb je geen aandacht voor mijn gevoelens? Mama, waarom draait alles om jouw pijn en tranen? Waarom heb je geen ruimte voor mij? Waarom wil je niet weten waarom ik “nee” zeg? Waarom zie je niet dat ik alleen maar opkom voor mijn eigen behoeftes? Waarom ga je ervan uit dat ik slecht en egoïstisch ben, dat ik daarom “nee” zeg, terwijl ik heel andere redenen heb om “nee” te zeggen? Waarom zie je mij niet als het kind dat ik werkelijk ben — een kind met angsten en behoeften?
Je ziet mij niet, omdat je altijd mijn vader in mij ziet, mijn vader die jij haat. Omdat je mij alleen maar als van hem ziet, als hem, hij, die egoïstische man. Maar ik ben niet hem, mama, je vergist je. Ik ben niet papa. Ik ben Janneke. Ik ben een kind, een mens, geen monster. Ik heb je nodig, mama, ik heb je liefde en begrip en aandacht nodig. Ik heb het nodig dat je met me praat met begrip en inlevingsvermogen, heel voorzichtig doorvraagt waarom ik zo bang ben, waarvoor ik zo bang ben, waarom ik niet naar Hanna durf. Ik heb het nodig dat je geduldig bent en luistert naar wat ik met en zonder woorden zeg, dat je oren hebt die mij horen en ogen die mij zien. Ik heb het nodig dat je mij ziet vanuit het gevoel dat ik goed ben, en niet vanuit de gedachte dat ik slecht ben. Ik heb het nodig dat je aandacht hebt voor mijn pijn, niet dat ik rekening moet houden met de jouwe. Het is niet mijn verantwoordelijkheid om voor jou te zorgen, mama. Ook al heb jij het moeilijk — ik ben een kind, mama, ik heb een mama nodig.
Elke dag, vele malen per dag, zet ik de vier stappen met mijn herinneringen, steeds als ik nare gevoelens heb. Het lucht op. Deze therapie werkt. Ik houd vol. Ik ga door.
Herinneringen aan ons gezin
Ik herinner me een sinterklaasfeest. Ik ben vijf of zes jaar oud. We hebben thuis pakjesavond, met gedichten en surprises, heel veel pakjes en heel veel surprises. Het is fijn en gezellig. Ik krijg veel cadeautjes. Dan is er weer een pakje voor mij, met een gedicht. Ik kan nog niet lezen, mijn zus Karin leest het voor. Het gedicht zegt dat er in het pakje een zak zit, en ik moet daarin. Sinterklaas en Zwarte Piet zullen mij meenemen naar Spanje omdat ik zo vaak mijn bord niet leeg eet. Koude doodsangst. Ik zie alles vreemd en van heel ver weg, van bovenaf uit een hoek van de kamer. Ik neem in gedachten afscheid van iedereen. Ik zie mijzelf op een boot met vreemde en beangstigende mensen om mij heen, ik zie mijzelf terwijl ik moet leven op een vreemde, beangstigende plek.
Karin onderbreekt het lezen even, slaat een arm om mij heen en zegt: “We laten je heus niet gaan, hoor.” Maar dat helpt niet, ik weet dat zij niet tegen Sinterklaas op kan, Sinterklaas is veel sterker dan zij, ik weet dat het toch zal gebeuren. Aan het eind van het gedicht hoef ik toch niet mee naar Spanje. Er zit iets lekkers onder in de zak. Maar de angst en de vervreemding blijven bij me en de rest van de avond blijf ik alles van een afstand boven in de kamer zien.
Jaren later, als ik niet meer in Sinterklaas geloof, hoor ik dat het Thijs is geweest die dit gedicht heeft geschreven. Nu ik erop terugkijk in de therapie merk ik dat ik dit voorval eigenlijk niet zozeer mijn broer verwijt. Hij was toen zelf nog een kind, een jaar of twaalf. Een kind met wie dit soort dingen ook uitgehaald werden, een kind dat moest denken dat dit soort “grapjes” leuk en onschuldig waren. Thijs had geen besef van wat kon en niet kon, hij kon dat ook niet hebben, kind als hij was, met de ervaringen die hij had.
Maar waarom is mijn moeder, waarom is mijn vader, niet onmiddellijk opgesprongen? Waarom hebben ze Karin niet onmiddellijk laten stoppen met lezen toen duidelijk was wat er in dit gedicht stond? Waarom zijn mijn ouders niet meteen naar mij toe gerend, waarom hebben ze niet meteen opening van zaken gegeven, direct halverwege het gedicht, opening van zaken gegeven dat dit helemaal niet waar is, dat dit gedicht niet eens door Sinterklaas is geschreven maar door Thijs, dat alle pakjes en gedichten door onszelf zijn gekocht en gemaakt? Waarom mag ik de waarheid niet weten, waarom krijg ik niet de kans om in veiligheid te huilen, beschermd in de armen van mijn moeder die mij de waarheid vertelt? Waarom moet ten koste van alles, ten koste van mij, op dit afschuwelijke moment mijn geloof in Sinterklaas blijven bestaan?
Ze laten mij in de steek. Ze zeggen helemaal niets, blijven als zoutzakken zitten. Waarom ziet niemand hoe bang ik ben? Waarom grijpt niemand in? Ze willen misschien de feestvreugde niet bederven. Waarom zien ze niet dat er geen feestvreugde meer is? “Laten we gezellig blijven doen, dan is ze het zo vergeten, ze is nog maar een kind, een kind heeft geen echte gevoelens. Doe maar alsof er niets aan de hand is, dan is er ook niets aan de hand, nare gevoelens ontstaan alleen als je erover praat,” zo gaat dat bij ons thuis. Ik blijf alleen met mijn angst, met mijn ver-weg-zijn en vervreemding, ook daarna. Nooit heb ik steun gevonden, nooit heb ik, veilig en beschermd, uit mogen huilen. Ik had ouders nodig bij wie ik terechtkon. Ik had ouders nodig die voor mij opkwamen, die mij beschermden en die mij de juiste informatie over de wereld gaven.
En nu ik het er toch over heb, waar was het goed voor, al die drama’s aan tafel over “je bord leeg eten”? Ik herinner me de keer dat mijn moeder mij een pak slaag gaf omdat ik mijn bord niet leeg at. Ik herinner me hoe vernederd en vervreemd ik me voelde toen ik over haar knieën moest gaan liggen om mij te laten slaan.
Een andere herinnering. Mijn veertiende verjaardag. Al heel lang verlang ik naar een dwarsfluit. In een tamboer- en pijperkorps heb ik pijperfluit leren spelen, en nu speel ik piccolo in een jeugdorkest. Ik geniet van muziek, ik geniet van samen muziek maken. En ik wil zo heel, heel, heel verschrikkelijk graag een dwarsfluit. Het is een onbereikbare droom, iets waar ik stilletjes en verdrietig over fantaseer. Ik voel me ellendig in deze tijd, sinds ik op het gymnasium zit. Die dwarsfluit is belangrijk voor me — iets waar ik blij mee zou zijn. Die dwarsfluit is mijn hoop op iets fijns in mijn leven. Maar hoe zou ik aan zo veel geld kunnen komen? Dat kan helemaal niet. Elke avond huil ik mijzelf in slaap.
Ik denk niet dat ik hierover heb gepraat. In die tijd praat ik nauwelijks meer, en het leven heeft me geleerd dat aangeven wat ik het liefst wil, betekent dat ik het juist niet zal krijgen. Dat doet mijn moeder zo om mijn egoïsme tegen te gaan en mij te leren om met minder tevreden te zijn. Als mijn moeder twee cadeautjes heeft, één voor mijn vriendinnetje en één voor mij, krijgt mijn vriendinnetje dat wat ik graag had willen hebben. Daarom heb ik mijzelf aangeleerd om nooit te laten blijken wat ik het liefste wil. Als ik ernaar gevraagd word, wijs ik altijd datgene aan wat ik het één na liefste wil, dan blijf ik kans houden dat ik krijg wat ik het liefste wil. Dat levert buitenshuis teleurstellingen op: bij het muziekkorps krijgen we nieuwe pijperfluiten, er zijn verschillende soorten en één wil ik erg graag. Daarom zeg ik bij een minder mooie: “Die vind ik mooi!” Prompt krijg ik die. Verward zit ik ermee in handen. Ik had niet verwacht dat ik zou krijgen wat ik aanwees.
Maar nu word ik veertien jaar en leef met mijn stille droom. ’s Avonds wordt mijn verjaardag gevierd. Ik krijg het eerste pakje. Als ik het papier eraf haal zie ik het meteen: het is een dwarsfluit, een dwarsfluitdoos, ik herken het meteen. Ik ben zo onvoorstelbaar, ongelofelijk, intens gelukkig. Mijn allerliefste, allerdiepste wens, waar ik zo lang stil verlangend eenzaam mee heb rondgelopen, mijn hoop in de dorre woestijn van somberheid en wanhoop, die wens is wonder boven wonder ineens werkelijkheid geworden! Nu hoef ik mijn verlangen niet meer te verbergen, nu mag ik laten zien hoe blij ik ben, nu kan ik laten merken hoe verschrikkelijk graag ik dit wil, nu ben ik veilig, er is een wonder gebeurd.
Opgewonden maak ik de doos open. En dan… Er zit geen dwarsfluit in. Daar ligt mijn oude piccolo in de dwarsfluitdoos. Het is zo afschuwelijk, zo pijnlijk. Zo’n verraad. Ik heb mijn blijdschap laten zien en duidelijk verwachtingsvol de doos opengemaakt. De klap na de intense blijdschap doet zo zeer. Ik voel me zo vernederd en kwetsbaar in mijn gevoelens, die open en bloot hebben gelegen. Ondanks mijn pijn en verwarring doe ik mijn best om niet mijn teleurstelling te laten blijken — als ik mijn teleurstelling zou laten zien zou dat het nog erger maken. Zou het nog vernederender zijn. Ik doe net of ik blij ben en grappig verrast. Maar mijn hart is dood en koud geworden. Verraden, bedrogen, vernederd kind.
“Ja”, zegt mijn moeder, “ik kwam die doos op een rommelmarkt tegen en ik dacht dat je die wel leuk zou vinden en heb er je piccolo in gedaan.” “Ja, leuk”, zeg ik, innerlijk schreeuwend van pijn.
Dan krijg ik de pakjes van de anderen. En dan krijg ik toch nog een dwarsfluit, van iedereen een stuk. Maar ik kan niet meer blij zijn. Mijn hart blijft koud en dood. Ik speel blijdschap omdat dat erbij hoort, maar ik voel niets meer. Ik heb gekregen wat ik het aller-, allerliefste wil van de hele wereld, en nou moet ik toneelspelen om blijdschap te tonen. Mijn gevoelens zijn verloren gegaan. Ik ben doodgegaan vanbinnen.
Lang denk ik dat er geen andere mogelijkheid was om mij dit cadeau te geven. Dat het niet anders kon omdat ze immers met z’n allen één cadeau gaven en het dus wel in stukken moest. En dat ze immers leuk en grappig probeerden te zijn en dat het dus niet gemeen was en ik het hen niet kwalijk mocht nemen. Bij ons thuis dacht iedereen nou eenmaal dat het leuk is om elkaar pijn te doen en teleurstellingen te bezorgen, dat deden we zo omdat we zo vertrouwd met elkaar waren en zo’n leuk en gezellig gezin. Pas nu ik er met de vier stappen mee bezig ga, kan ik zien wat een gemene streek het is geweest. Met z’n allen, al die volwassenen bij elkaar, hebben ze dit zo bedacht en afgesproken. Iemand van hen had verder moeten kijken dan z’n neus lang was en dit plan moeten verijdelen. Iemand had moeten beseffen dat je zoiets niet doet. Dat je met iets zo moois, met zo’n groot verlangen van een kind, niet op die manier mag spelen. Was er dan niet één in het hele gezin die zag dat dit niet leuk en grappig was? Was er dan niet één die zag dat het wreed was om zo met een ander om te gaan, met een kind om te gaan? Had dan echt niemand door dat dit werkelijk pijn deed?
Niemand heeft gezien dat er een fantastische manier was om mij dit cadeau te geven, een manier die een groot feest zou zijn geweest, vol intense vreugde en blijdschap: dat een van hen mij het cadeau had gegeven, en gezegd had dat dit een cadeau van iedereen was. Dat ik de doos open had gedaan en dat daar mijn allerliefste wens had liggen glinsteren. Wat een mooi moment zou dat zijn geweest! Wat zou ik iedereen intens gelukkig om de hals gevlogen zijn! Waarom heeft niemand gezien dat dit leuk is? Hoe heeft iedereen kunnen denken dat teleurstelling leuk is? Ik had een gezin nodig met mensen die niet in de war waren, met mensen die inlevingsvermogen kenden, die geen gemene spelletjes speelden, die genoten van vreugde en blijdschap en niet van pijn en verwarring.
Ik herinner me een veel eerdere verjaardag, ik word zes of zeven. Ik krijg een pakje en het lijkt of er niets in zit. Ik wil het niet uitpakken. Ik ken de grapjes van de anderen ondertussen, ik wil niet weer in die vernederende positie komen. Maar ik moet het toch uitpakken. Er zit wel iets in — een paar velletjes poëzieplaatjes, waar ik blij mee ben. Ze zijn zo dun dat het leek alsof er niets in het pakje zat. Toen, toen ik zes of zeven was, wist ik dat ik op mijn hoede moest zijn en mijzelf moest beschermen tegen mijn familie. Nu, op mijn veertiende, bij dit fantastische cadeau, ben ik even vergeten dat ik mijn familie niet kan vertrouwen. En dat komt me duur te staan.
Deze en andere herinneringen werk ik door, maandenlang, een stortvloed van pijn, angst en eenzaamheid. Ik geef niet op, vecht voor mijn leven, blijf consequent elke keer de vier stappen zetten. Ook al lijkt het soms hopeloos, ik zet door.
Afscheid van Robert
De leegte raakt gevuld, de paniek na concerten verdwijnt en het onwillekeurig hardop praten vermindert sterk. Er is nog een symptoom dat verbetert in deze eerste twee maanden zelfhulptherapie: de mist trekt op. Heel geleidelijk, beetje bij beetje in de loop van de weken, trekt de mist weg waarin ik altijd heb geleefd. Dat valt vooral op als die mist een keer terugkomt, tijdens een lang en pijnlijk gesprek met Robert. Een gesprek waar ik beter niet in verzeild had kunnen raken, maar waar ik toch in terechtkom.
Ik heb een afspraak staan met Robert, voor 22 januari 1996. Maar al vóór die afspraak, als ik zo’n twee, drie weken bezig ben met zelfhulp, begin ik te beseffen dat er veel meer mis is geweest met de therapie van Robert dan ik tot dan toe heb gedacht.
Eerder al, in oktober, is het me duidelijk geworden dat ik met het voelen en uiten van pijnlijke herinneringen niets opgeschoten ben, dat ik er zelfs zieker van ben geworden. Ik ging toen begrijpen dat ik de vier verwerkingsstappen moet gebruiken, elke keer als ik oude pijn voel, omdat ik anders verdrink in de oude gevoelens. Nu, na deze eerste weken van intensieve zelfhulptherapie, besef ik dat ook de manier waarop die gevoelens en herinneringen zijn opgeroepen in Roberts therapiesessies schadelijk is geweest. Dat het lichaamswerk mijn afweer tegen herinneringen geforceerd verbrak, en daarmee tegelijk veroorzaakte dat die afweer daarna nog heviger terugkwam, als een elastiek dat je uitrekt en dat dan terugspringt. Met sommige technieken heeft Robert dat forceren op een grove manier gedaan, met andere op een subtiele manier, maar al het lichaamswerk is schadelijk geweest — het heeft de leegte en onwerkelijkheid in stand gehouden en verergerd. Ik wil daarom beslist geen emotioneel lichaamswerk meer doen maar alleen nog werken op de manier zoals ik deze paar weken heb gedaan: therapie met de herinneringen waar ik spontaan tegenaan loop. Het is me ook maar al te duidelijk geworden dat ik doorlopend, vierentwintig uur per dag, tegen herinneringen aan loop en dat technieken om gevoelens en herinneringen geforceerd op te roepen, als ze al niet schadelijk zijn, dan toch volstrekt overbodig zijn. De leegte, die al die jaren een van mijn voornaamste klachten is geweest, blijkt tot de rand toe gevuld met gevoelens, die helemaal niet moeilijk te bereiken zijn. Daar hoef je geen trucjes voor uit te halen, en al helemaal geen trucjes die ook nog eens schadelijk zijn.
Ik besef dat ik er in een sessie met Robert niet omheen zal kunnen om te zeggen dat ik geen lichaamswerk meer wil doen, ik zal er niet omheen kunnen om te zeggen dat ik heb ontdekt hoe schadelijk lichaamswerk voor mij is geweest. Ik voel mij niet sterk genoeg voor een confrontatie hierover, en het lijkt me daarom beter om niet naar de afspraak van 22 januari te gaan. Bovendien wil ik niet meer terug naar een therapeut-cliëntcontact. Die paar weken intensieve zelfhulp hebben mij zo zelfstandig en onafhankelijk gemaakt, mij zo sterk geleerd mijn eigen therapeut te zijn, dat ik niet terug kan naar een cliëntrol bij een therapeut. En al helemaal niet bij een therapeut die minder inzicht heeft in therapie dan ikzelf, zoals Robert. Ik heb ook helemaal geen behoefte aan een sessie, ik red me prima, en ik heb niet het gevoel dat een therapeut hier iets aan toe te voegen heeft. Dit gevoel van zelfstandigheid is een openbaring voor me en een enorme opluchting. Ik ben zo lang afhankelijk geweest, van therapeuten, ziekenhuizen, pillen en groepen — het is een opluchting om te merken dat ik mijzelf kan helpen. Ik spreek een boodschap in op Roberts antwoordapparaat waarin ik de afspraak van 22 januari afzeg omdat ik geen behoefte heb aan een sessie op dat moment. Ik zeg erbij dat ik zelf contact zal opnemen als ik nog weer een sessie wil.
Het is pijnlijk erachter te komen hoeveel schade het lichaamswerk in mijn leven heeft aangericht. Ik heb het moeilijk met de jaren die ik bij Robert ben verloren. Ik word verteerd door schuldgevoel en zelfverwijt. Al die jaren dat ik bij Robert ben gebleven, al die jaren waarin ik ziek was, waarin ik steeds vaker en steeds langer met koorts op bed lag — ik had toch kunnen zien dat ik niet beter werd? Dat ik zelfs achteruitging? Waarom ben ik doorgegaan met lichaamswerk? Hoe heb ik zo stom kunnen zijn om te stoppen met de therapie van Stettbacher, waarom ben ik Stettbacher niet om meer informatie gaan vragen toen ik met zijn therapie was vastgelopen? Ik had toch kunnen zien dat Stettbachers therapie de enige methode was die echt had gewerkt bij mij? Al die afschuwelijke jaren van ziekte had ik op een genezende manier aan mijzelf kunnen werken, al die jaren had ik de oplossing voor mijn problemen in mijn boekenkast staan — maar ik deed er niets mee, ik maakte mijzelf alleen maar zieker door de therapie bij Robert. Ik kan mijzelf wel voor m’n kop slaan.
En ik ben woest op Robert. Waarom heeft hij dit negen jaar laten duren? Waarom heeft hij niet gezien dat ik niet beter werd? Waarom heeft hij geen conclusies getrokken uit mijn eeuwige ziek zijn? Waarom heeft hij niet ingegrepen toen er geen verbetering kwam in de leegte, de mist en de vervreemding? Waarom heeft hij mij niet geholpen om een andere therapie te zoeken? Hoe heeft hij mij negen jaar kunnen laten voortmodderen? Hoe heeft hij zo veel jaren van mijn leven verloren kunnen laten gaan? Die jaren had ik kunnen besteden aan studeren, werken, een relatie hebben, kinderen krijgen — maar ze zijn opgegaan aan ziek zijn. Verloren jaren, verloren kansen, verloren mogelijkheden. Verdriet. Ik kan niet meer stoppen met huilen.
Ik ben nog in tranen, en dan gaat de telefoon. Argeloos neem ik op — nummermelders bestaan nog niet. Het is Robert. Daar heb ik niet op gerekend. Hier ben ik niet op voorbereid. Hij overvalt me. Ik kan niet verhullen dat ik kwaad op hem ben, maar ik weet dat ik me niet moet laten verleiden tot een gesprek over het waarom daarvan, ik weet dat ik daarvoor nog niet sterk genoeg ben. Ik krijg het voor elkaar om te weigeren in te gaan op mijn redenen, om vol te houden alleen te zeggen dat de therapie bij hem beëindigd is en dat ik in de toekomst daarover nog een gesprek met hem wil maar niet nu. Robert wordt boos. Maar ik houd voet bij stuk. Robert valt uit: “Anders streep ik je gewoon uit mijn geheugen!” Ik blijf bij mijn besluit. Zo sterk ben ik nog nooit geweest.
Maar na het gesprek krijg ik het moeilijk. Het horen van Roberts stem haalt zo veel verlangen naar boven. Het doet zo zeer om niet bij hem te zijn, niet naar hem toe te gaan. Ik wil hem bellen, ik verlang zo naar hem, naar zijn warmte, naar zijn aandacht, ik moet alles op alles zetten om niet te bellen dat ik toch terugkom. Ik voel me als een magneet naar hem toe getrokken, ik voel me met honderd dikke touwen aan hem vastzitten en ik voel de touwen trekken. Ik weet heel zeker dat het verkeerd is naar hem terug te gaan, ik weet heel zeker dat het een slecht idee is nu met hem te gaan praten, ik weet dat mijn gevoelens van verlangen oud zijn. Ik weet dat ik daar in de zelfhulptherapie iets aan moet doen en dat dat het beste lukt als ik niet naar hem toe ga. Maar ik vind het verschrikkelijk moeilijk het verlangen te weerstaan om naar hem toe te rennen.
En er is die ene opmerking: “Anders streep ik je gewoon uit mijn geheugen!” Er is iets met speciaal deze opmerking, die me meer dan de rest van het telefoongesprek naar Robert toe trekt. Ik wil zo graag naar Robert toe om het goed te maken. Ik besef dat deze opmerking iets ouds geraakt heeft en dat ik niet moet toegeven aan de drang het goed te maken maar daar juist tegenin moet gaan en dit in de therapie moet verwerken. Maar ik slaag er niet in de herinnering te vinden die bij zijn opmerking hoort. Ik heb niet eens in de gaten dat er een specifieke herinnering bij hoort. Het lukt niet om de gevoelens op te lossen die Roberts opmerking bij me oproept.
Een maand later zie ik ineens welke herinnering hierachter zit. Ik ben tien jaar oud. Mijn zus Suzanne komt niet meer thuis, mijn moeder loopt huilend rond, er vallen boze woorden. Ik voel me angstig en eenzaam — niemand vertelt mij wat er aan de hand is. Ik zie een brief liggen, een brief aan Suzanne die mijn moeder aan het schrijven is. Even is er niemand in de buurt en ik grijp de kans om te weten te komen wat er aan de hand is. Ik heb maar heel kort de tijd en kan maar één zin lezen: “Als je nu niet reageert dan verscheur ik je adres!” Ik heb mij nooit herinnerd dat ik hierbij iets heb gevoeld, maar het is deze herinnering die door Roberts woorden is opgeroepen. Ik kom er nu achter dat ik erg bang ben geweest door mijn moeders dreigement. En nu pas verliest Roberts uitspraak zijn magnetische werking, lossen de angst en de pijn op en verdwijnt de drang naar hem toe te gaan en het goed te maken.
Maar dan heb ik Robert al lang gebeld. Daarbij word ik nog een handje geholpen door de nieuwe uitgave van Alice Millers boek Het drama van het begaafde kind. Hierin schrijft Alice Miller dat het haar wel is gelukt om te genezen met Stettbachers zelfhulptherapie, maar dat dat veel anderen niet is gelukt. Miller schrijft dat zij brieven heeft gekregen waarin mensen vertellen dat ze eerst zijn opgeknapt door de zelfhulptherapie met de vier stappen, maar later toch weer last hebben gekregen van hun oude problemen. Deze mensen hebben Alice Miller gezegd dat de angsten van hun kindertijd te groot zijn om in hun eentje te doorstaan en zij hebben gevraagd of er therapeuten zijn met wie ze deze therapie kunnen voortzetten.
Dit vermindert mijn zelfverwijt: ik ben niet de enige geweest voor wie de informatie uit Stettbachers boek niet genoeg was om zelfhulp vol te houden. Maar ik word ook bang. Bang dat ik dus niet in staat zal zijn mijzelf te genezen. Bang dat het niet mogelijk is om in mijn eentje met de therapie verder te gaan. Alice Miller schrijft dat het beter is de therapie samen te doen met iemand anders die ook met deze zelfhulptherapie bezig is. Zou Robert dit misschien willen? Ik zal geen therapeut-cliëntcontact meer aangaan, en zeker niet met Robert, maar wederzijdse hulp lokt mij wel. Een uitwisseling van ervaringen waarin we gelijkwaardig zijn, maatjes zijn, en allebei aan onszelf werken met behulp van de vier stappen, eventueel aangevuld met Jean Jensons zelfhulptherapie, die ik nog niet ken maar waarover Alice Miller schrijft in haar boek. Nu, na het lezen van Millers boek, denk ik dat Robert hiervoor best open zou kunnen staan. En op deze manier zie ik het wel zitten om met Robert samen te werken. Dit zou een geweldige oplossing zijn om niet helemaal alleen verder te hoeven.
Dit alles leidt tot een afspraak met Robert op 16 februari. Ik ben nu zeven weken intensief met de vier stappen bezig geweest, ik heb enorme veranderingen doorgemaakt, een duidelijke vermindering van mijn symptomen ervaren, veel meer inzicht gekregen in mijzelf, in mijn problematiek en in therapie, ik ben gegroeid, volwassener, zelfstandiger, sterker en steviger geworden. Maar niet sterk genoeg, vermoed ik, om een confrontatie met Robert aan te kunnen. Ik weet dat dit gesprek te vroeg komt voor mij, maar getrokken door de touwtjes van oude banden en oude angsten zit ik er nu toch en probeer er het beste van te maken.
Om nog enige kans te hebben mijn verhaal te kunnen doen, grijp ik terug naar een oud en beproefd middel: ik heb alles opgeschreven wat ik wil zeggen, en lees dat voor. Op deze manier kom ik met mijn “maatjes”-voorstel en vertel ik hoe ik tot het inzicht ben gekomen dat lichaamswerk verkeerd heeft uitgepakt bij mij, hoe het lichaamswerk mij heeft beschadigd en veel jaren van mijn leven heeft verspild.
Het is al snel duidelijk dat er geen kans is dat dit gesprek zal opleveren wat ik heb gehoopt: inzicht van Robert in therapie, bereidheid van Robert om te leren van de fouten die hij met mij heeft gemaakt en samen verdergaan in een integere uitwisseling van zelfhulptherapie en steun aan elkaar. “Ik kan niet serieus nemen wat jij hebt geschreven. Als ik dat zou doen, als ik serieus zou nemen dat ik zo heb gefaald, zou ik kapotgaan”, zegt hij als ik alles heb voorgelezen. Ik kan niet geloven dat hij dit meent. Ik vind het een onvolwassen reactie. Volgens mij zal het hem weliswaar pijn doen de realiteit te zien maar hem niet kapotmaken, integendeel. Waarom zou het niet leerzaam en bevrijdend kunnen zijn om fouten onder ogen te zien? Om bij te leren wat je nog niet wist? Waarom zou het geen opluchting kunnen zijn om een heilloze weg te verlaten en iets te gaan proberen wat beter werkt? En hoe kan Robert zichzelf als therapeut serieus blijven nemen als hij weigert om kritiek van een cliënt in overweging te nemen? Hoe kan hij zichzelf en zijn cliënten recht in de ogen blijven kijken als hij niet wil bespreken wat zijn therapie met een van zijn cliënten heeft gedaan? Al deze gedachten dwarrelen door mijn hoofd, maar ik slaag er niet in dit te zeggen.
Robert zegt meteen ook dat hij niets voelt voor mijn maatjesidee. “Dat zie ik niet zitten, ik voel mij niet veilig bij jou, omdat jij zo veel kritiek hebt op mij.”
Hiermee heb ik antwoord op mijn vragen. Er valt niet zo veel meer te bespreken. Toch ga ik niet naar huis. De band met Robert is te sterk. Zo lang was hij de spil van mijn leven — negen jaren van therapie, waarbij jaren van dagelijks contact waarin ik alleen maar geleefd heb op en in de gesprekken met Robert. Het is moeilijk die band te verbreken, moeilijk nu op te staan en voor altijd weg te gaan. Maar meer nog blijf ik zitten omdat ik in de ban ben van gevoelens die ik nu weliswaar bij Robert ervaar, maar die bij mijn kindertijd horen. Toen ik binnenkwam voelde ik mij stevig, volwassen en onafhankelijk. Tijdens het inleidende gesprekje en het voorlezen ook. Maar nu voel ik me klein, wanhopig en afhankelijk. Ik heb pijn. Ik ben bang. Verstandelijk zie ik dat dit een volstrekt hopeloos gesprek is, maar mijn gevoel zegt dat het nog goed kan komen, dat het nog goed moet komen. Dit mag niet waar zijn. Dit kan niet waar zijn. Als dit Roberts antwoord is ben ik verloren. Hardnekkig blijf ik zitten, hopend op een ander antwoord. Het kan niet zijn dat Robert zo is. Het kan niet waar zijn dat dit Robert is. Dit moet een vergissing zijn, als dit de werkelijkheid is ga ik dood. Als verlamd, bang, de werkelijkheid voor mij als een monster dat ik niet wil zien, blijf ik zitten. Zwijgend.
Ik begin te huilen en zit stil opgesloten in mijzelf, zoals ik dat al ontelbare malen in het contact met Robert heb meegemaakt, zoals dat jaren- en jarenlang steeds weer is gebeurd. Niet meer in staat om te praten kan ik niet eens een poging doen Robert te overtuigen. Maar ik blijf zitten, hopend dat Robert uit zichzelf bij zinnen zal komen — wat natuurlijk niet te verwachten is. Zoals het al zo vaak is geweest, is het alleen Robert die praat terwijl ik huil. Toch is het minder erg dan vroeger — nu slaag ik erin af en toe, met inspanning van al mijn krachten, iets te zeggen. Nu slaag ik erin af en toe “nee” te zeggen tegen Roberts woorden. Zoals altijd raak ik in de war, ik geloof Robert, ik laat mij meeslepen in zijn verwarring. Maar ik heb meer grond onder mijn voeten dan vroeger en zo nu en dan zie ik dat het niet klopt wat Robert zegt. “Je bent in de war, Robert”, zeg ik.
In de loop van de jaren hebben Robert en ik behoorlijk wat ruzies gehad. Ik heb hem regelmatig op fouten gewezen. Dat heeft hij vaak, in ieder geval gedeeltelijk, kunnen horen en erkennen. Maar dat had altijd om details gedraaid, om communicatie of de uitvoering die hij aan de therapie gaf. Nu gaat het om de uitgangspunten van zijn therapie. Nu leg ik hem uit dat deze negen jaren therapie mij niet alleen niets hebben opgeleverd maar mij ook hebben beschadigd. En dat dat niet aan mij lag, maar aan de therapiemethode. Nu vertel ik hem dat ik zijn warmte, aandacht en betrokkenheid zeer heb gewaardeerd, dat ik zijn inzet zeer op prijs heb gesteld, maar dat de therapietechnieken die hij heeft gebruikt niet deugden en dat ik daar erger ziek van ben geworden. Dat ik daardoor negen jaren van mijn leven heb verloren en dat ik dat heel, heel erg vind en dat ik hem dat kwalijk neem.
Daar wil Robert niet aan. Hij antwoordt dat het toch zo’n waardevol proces is dat wij samen hebben doorgemaakt, al die herhalingspatronen die we in het contact hebben gezien, de waarde van onze relatie, de dingen die we samen hebben doorleefd. Het dringt niet tot hem door dat ik niet bij hem ben gekomen voor een of ander spiritueel groeiproces, en niet voor intense ervaringen, maar om van mijn symptomen af te komen. Ik zeg dat het voor mij afschuwelijke jaren zijn geweest waarin ik doorlopend doodziek ben geweest en dat die jaren mij niets hebben opgeleverd. Hij blijft zeggen dat hij het anders ervaren heeft, dat hij het voor zichzelf als een mooie en rijke ervaring kan zien en dat dat ook telt, dat dat ook een kant van de zaak is. Ik ben verbijsterd. Robert heeft in de therapie dus doelen gehad die beslist niet overeenkwamen met de mijne — waarbij hijzelf centraal stond. Hij heeft mij gebruikt. Als hij hierover eerder zo expliciet was geweest als in dit gesprek, was ik heel wat eerder vertrokken.
“Het lichaamswerk heeft mijzelf veel geboden. Ik heb er die jaren een heel proces in doorgemaakt. Als jij al die jaren iets anders nodig hebt gehad dan wat ik bood, als ik kennis niet had die nodig was voor jouw therapie, dan kan ik dat niet helpen want ik was nou eenmaal nog niet zover. Ik moest mijn eigen proces doormaken.” Wat koop ik daarvoor? Ik ben niet bij hem gekomen voor zijn proces, ik heb geen tijd gehad voor zijn proces, om zijn proces af te wachten tot hij eindelijk zover zou zijn dat hij mij zou kunnen helpen. Waar ben ik in dit hele verhaal? Ik ben bij hem gekomen in de veronderstelling dat hij therapeut was en dat hij deskundig was, niet om geduldig te wachten tot hij zijn proces had doorgemaakt, daar heb ik werkelijk geen boodschap aan. Als hij nog niet ver genoeg was om mij te kunnen helpen, had hij dat eerlijk moeten zeggen en me moeten doorverwijzen naar iemand die deskundiger was. Hij heeft altijd tegen mij gelogen, hij heeft altijd maar weer gezegd dat hij te vertrouwen was en deskundig was, hij heeft altijd maar weer gezegd dat hij een goede therapeut was en dat mijn momenten van wantrouwen mijn probleem waren en niet reëel. En ik heb me daar steeds weer door laten sussen en laten misleiden.
Maar nu niet meer. Hij heeft altijd maar wat aangerommeld en geëxperimenteerd met mij, besef ik nu. Met de beste bedoelingen, maar daar heb ik niets aan, daar krijg ik mijn leven niet mee terug. Dat zijn gerommel heel veel in mijn leven kapot heeft gemaakt, dat doet er voor hem niet toe, wordt me nu duidelijk. Alles wordt opgeofferd aan het “proces”. En nog wel aan zijn “proces”. Ik wil geen “proces”, en al helemaal niet dat van hem. Ik wil resultaat. Voor hem is het spirituele proces kennelijk het doel in het leven, is dat in ieder geval het doel geweest van de therapie die hij met mij heeft gedaan, maar voor mij ligt dit beslist niet zo. Allemachtig, wat ben ik gruwelijk kwaad nu ik hierachter kom, nu ik erachter kom op wat voor manier hij met mijn therapie bezig is geweest.
“Je mag helemaal niet zeggen dat de therapie anders had gemoeten, dat is spiritueel onjuist. Ik was nou eenmaal wie ik was en op het punt in mijn ontwikkeling waar ik was. Ik kon niet anders dan ik heb gedaan en ik ben er dus niet verantwoordelijk voor als dit niet goed is geweest voor jou. Jij zou jouw ervaringen als een waardevol groeiproces moeten zien, het is verkeerd om ervaringen af te wijzen, dat is een verkeerde kijk op het leven. Zie wat het je gebracht heeft.” Om van te kotsen, werkelijk. Ik ga nu beseffen hoezeer Robert gevangenzit in spirituele waanideeën, hoezeer dat onuitgesproken de therapie heeft doordrenkt, hoezeer ik daarin ben meegesleurd en daar de dupe van ben geworden. Hoezeer mijn gezondheid en mijn leven daaraan opgeofferd zijn. En hoe makkelijk hij daarmee voor zichzelf zijn verantwoordelijkheid als therapeut ontloopt.
Ontzet hoor ik hem aan en het enige wat ik nog kan uitbrengen is: “Je bent in de war, Robert.” Ik ben weer in de oude vertrouwde mist terechtgekomen en kan nauwelijks reageren, nauwelijks mijn eigen gedachten op een rijtje krijgen, maar dat het van geen kanten klopt wat Robert hier beweert, dat is me duidelijk. De oude doodsangsten die me in hun greep hebben maken dat ik eigenlijk niets kan zeggen, maar ik slaag erin me daar in ieder geval enigszins aan te ontworstelen en zet alles op alles om iets terug te zeggen, ook al is dat aldoor niet meer dan: “Je bent in de war, Robert.” Dat ik dit kan zeggen is meer dan het altijd is geweest, maar de mist en de verlamming gaan er niet mee weg.
Robert reageert fel en emotioneel op mijn woorden. “Dan wil ik nou weleens weten hoe jij met de vier stappen van Stettbacher werkt. Zeg jij daar in de laatste stap soms dat jouw ouders niet met jou hadden mogen doen wat ze hebben gedaan? Zeg jij dat het anders had gemoeten?” Ja, natuurlijk, dat is precies wat je in de vierde stap van deze therapie moet doen, natuurlijk doe ik dat, natuurlijk kom ik op voor hoe het anders had gemoeten. Nu gaat Robert helemaal over de rooie. In alle staten barst hij los, met twee handen in de lucht, klaarblijkelijk bang en wanhopig en bijna schreeuwend: “Zulke ideeën maken je krankzinnig! Zo raak je in de war, zo verlies je het contact met de realiteit!”
Verbijsterd kijk ik toe, bang van zijn emotionele uitbarsting, bang nu ik een kijkje krijg in de diepte van Roberts angst, wanhoop en verwarring. Bang nu ik zie hoe fanatiek hij is terwijl hij wegloopt voor de confrontatie met zijn eigen kindertijd. Bang om te zien hoe fel hij reageert zelfs als hij alleen maar hoort dat iemand anders die confrontatie wel aangaat. Zo vaak heeft hij tegen mij gezegd dat ik de confrontatie met mijn ouders en met mijn kindertijd uit de weg ging als ik woedewerk weigerde, maar nu puntje bij paaltje komt, blijk ik degene van ons beiden die die confrontatie nou juist wel aandurft en aangaat, en rent hij hard weg. Ik zie hem radeloos met zijn armen door de lucht maaien en vraag me ontsteld af wat ik in godsnaam al die jaren bij deze man heb gedaan.
Robert praat ondertussen verder, zegt dat je alleen maar je behoeftes van toen mag ervaren en uiten, maar dat je niet mag zeggen dat het anders had gemoeten, dan zou je gek worden, opsplitsen. Je moet juist begrijpen en inzien dat het niet anders kon dan het gegaan is, dat maakt je gezond. “Het is zo belangrijk iets goeds te zien in wat er gebeurd is, iets goeds te zien in de mishandelingen uit jouw kindertijd. Dat inzicht gun ik jou ook zo.” De dingen die gebeurd zijn en de consequenties daarvan zijn een “weg”. Hij gunt mij het toch zo dat ik dat ook zie en het is toch zo jammer dat ik dit niet zie.
Ik weet dat hij ongelijk heeft. Zeven weken lang heb ik de, weliswaar moeizaam bevochten maar toch spectaculaire, genezende werking ervaren van het werkelijk zetten van de vierde stap zoals Stettbacher die beschrijft. Zeven weken lang heb ik gemerkt hoe genezend het is mishandeling werkelijk af te wijzen en op te komen voor wat ik nodig heb gehad, voor wat ik had moeten krijgen zodat ik gezond op had kunnen groeien. Van deze manier van werken ben ik niet gek geworden, heb ik niet het contact met de realiteit verloren, ben ik niet in stukken opgesplitst zoals Robert nu zegt dat dan zal gebeuren. Integendeel, ik ben juist opvallend geïntegreerd en helder geworden, in contact met de realiteit gekomen.
Ik heb ervaren dat het beseffen van wat er is gebeurd aan de ene kant en wat had gemoeten aan de andere kant, de kern van het genezende rouwproces is. Ik heb gemerkt dat dat besef, dat verschil, onbeschrijfelijk pijnlijk is, maar dat ik niet om die pijn heen kan als ik wil genezen van mijn symptomen. Ik moet opkomen voor mijn leven zoals dat had moeten zijn, pas als ik durf zien hoe het had moeten zijn, kan ik echt rouwen over hoe het is geweest. Ik zie nu, hoor nu, dat Robert wegloopt voor die pijn en dat verpakt in spirituele ideeën en ik kan mijn oren niet geloven. Maar ik zit gevangen in de mist en de angsten die teruggekomen zijn, en kan niet meer uitbrengen dan alweer: “Je bent in de war, Robert.”
Het wordt nu tijd om weg te gaan, besef ik. Het voelt onmogelijk, omdat nog steeds alles in mij zegt dat het goed moet komen, dat dit niet zo mag eindigen, dat ik dit niet kan verdragen, dat dit mijn einde betekent. Maar uiteindelijk weet ik me van hem los te scheuren. Huilend neem ik afscheid, klamp me nog een keer snikkend aan hem vast, geef hem een knuffel. Weet dat dit de laatste keer is dat ik hem zie, en ga weg. In de tien minuten op de fiets naar huis trekt de mist op, op het moment dat ik inzie dat wat Robert deed het best te omschrijven is als “manipuleren”. Dit was pure zwarte pedagogiek zoals Alice Miller die heeft beschreven. Roberts woorden waren pedagogische manipulaties, subtiel verpakt in een spiritueel jasje, en ik begrijp nu dat dit niet anders dan desastreus kan zijn in een therapie. Ik ervaar nu direct achter elkaar, van de ene seconde op de andere, het verschil tussen de mist waarin ik altijd heb geleefd en de relatieve helderheid waaraan ik de weken daarvoor gewend ben geraakt en die nu ineens weer terugkomt. Daardoor zie ik nu ook hoe ik in dit opzicht, haast ongemerkt, een enorme vooruitgang heb geboekt. Ook besef ik nu dat het Roberts ideeën zijn geweest die al die jaren deze mist in stand hebben gehouden en hebben verergerd, dat het Roberts ideeën zijn geweest die mijn genezing al die jaren onmogelijk hebben gemaakt. Het is me meer dan duidelijk dat ik niet meer naar Robert toe zal gaan, en ook in mogelijke noodsituaties geen beroep op hem zal doen. Al blijf ik me nog sterk tot Robert aangetrokken voelen, ik zal me daardoor niet meer in de val laten lokken maar zal die gevoelens in de therapie verwerken. Met Robert spreken ontneemt mij de kans op geestelijke gezondheid, en dus moet ik zorgen dat ik voortaan bij hem uit de buurt blijf.
Thuisgekomen lees ik de extra informatie die ik van Stettbacher heb gekregen nog eens door. Niet mis te verstaan beschrijft Stettbacher hierin de therapie zoals ik die de weken daarvoor heb gedaan.
”Elke mishandeling, in het heden en in het verleden, moet — in de therapie — niet alleen aangeklaagd en als onterecht erkend worden, deze moet ook met alle kracht en met een volledige uitdrukking van de gevoelens worden afgewezen, en in zijn negatieve uitwerking op het gehele leven worden beschreven. Als daardoor steeds weer — en uiteindelijk met het totale bewustzijn — de onzin van het niet begrepen lijden begrepen wordt, verdwijnen ook de laatste uit het lijden ontstane schuldgevoelens. De betreffende mens is niet bang meer en is niet meer bereid zinloos en zonder schuld te lijden. Daarom is hij dan niet overgevoelig en angstiger dan eerder, integendeel, hij wordt open, helder en moedig en bereid zich voor een opbouwend leven in te zetten, wanneer dat maar mogelijk is.” (Door mijzelf vertaald uit het Duits.)
Een week later krijg ik Jean Jensons boek. Roberts ideeën kom ik hier tegen in een lijst van manieren om je kindertijd op een meer of minder subtiele manier te ontkennen.
Maar dat is een schrale troost. Het doet erg zeer Robert te verliezen. De nacht na het gesprek lig ik te huilen en te huilen en ben zo bang, zo bang om alleen verder te moeten. Ik gebruik consequent de vier stappen om dit te hanteren, om deze pijn, oude pijn, te verwerken, de hele nacht. De volgende dag ben ik weliswaar moe en doet het soms nog steeds zeer, maar de angst is weg. Ik voel me sterk, helder en volwassen. Ik voel me zelfs prettig.
Dit alles krijgt nog een kort staartje. Robert schrijft mij twee weken na ons gesprek een brief met het voorstel dat ik weer therapiesessies bij hem kom doen, omdat hij, zoals hij schrijft, “mij zo goed zou kunnen helpen bij het werken met de vier stappen”(!). Ik besteed bijna twee weken aan het verwerken van de kinderpijn die deze brief bij me oproept, en schrijf dan op een volwassen moment een brief terug dat het absoluut niet aan de orde is dat ik weer in therapie zal gaan bij hem, en dat het gesprek dit voor mij alleen maar duidelijker gemaakt heeft doordat ik nu weet op wat voor manier hij met de therapie van Stettbacher werkt — dat ik dat een verkeerde manier vind, dat dat niet is wat in de informatie van Stettbacher staat. Robert schrijft per omgaande een brief terug waarin hij omstandig uitlegt dat ik het helemaal bij het verkeerde eind heb en dat hij niet kan verdragen dat ik zo over hem denk. Ik pas weer dezelfde procedure toe, verwerk wat dit bij me oproept, en stuur dan zijn brief terug, met een korte brief erbij dat ik deze correspondentie niet wil. Dan wordt het rustig. Einde hoofdstuk Robert in mijn leven.
Het is een ontluisterend einde van een contact dat zo belangrijk voor me is geweest en zo lang heeft geduurd. Robert is alles voor me geweest. Jarenlang heeft de therapie bij Robert mijn leven volledig bepaald, jarenlang heb ik enkel geleefd op de gesprekken met hem. Hij heeft zich zo voor mij ingezet, en het leek alsof hij mij alles gaf wat ik altijd had gemist — warmte, menselijkheid, betrokkenheid, een echt, oprecht, integer contact, openheid. De kans om in te halen wat ik als klein kind gemist had. Iemand bij wie ik veilig was, iemand die ik kon vertrouwen. Iemand bij wie ik kon wegkruipen, iemand die ik dingen kon zeggen die ik nog nooit gezegd had en die daar positief op reageerde, iemand bij wie ik eerlijk kon zijn, voor de eerste keer in mijn leven. Iemand aan wie ik kon vertellen wat mij zo’n pijn deed, waarvoor ik zo bang was, wat er met mij gebeurd was. Iemand bij wie ik mocht zijn wie ik werkelijk was en die met warmte, betrokkenheid en respect reageerde. Als ik vanuit mijn dorre leegheid zijn kamer binnenstapte, was alleen maar hem te zien vaak al genoeg geweest om weer te kunnen voelen. Alleen al hem te zien had opluchtende tranen gebracht. Vaak was alleen al het horen van zijn stem aan de telefoon genoeg geweest om bevrijdende tranen te brengen, een oase in de woestijn. Het is ontluisterend dat deze therapie mij niets anders heeft gebracht dan vele verloren jaren, dat er erg veel onecht en onwaar blijkt te zijn geweest in het contact, en dat het einde ervan bestaat uit volkomen onbegrip.
Waar ik het aller-, allermeest mee worstel, is de angst dat ik door alle jaren van ondeskundige therapieën geen kinderen zal kunnen krijgen. Twaalf jaar aan ziekte verloren vruchtbare tijd — zal ik niet te oud zijn om nog kinderen te krijgen tegen de tijd dat ik voldoende genezen ben? Hoelang zal het nog duren tot ik in staat zal zijn om een relatie te hebben, en stabiel genoeg om kinderen een veilig nest te bieden? Zal ik dan te oud zijn om nog zwanger te kunnen worden? Ik verlang er zo naar om kinderen te krijgen. Het lukt me niet om te geloven dat dit nog goed kan komen, en het idee kinderloos te zullen blijven doet wanhopig zeer.
Het minste wat Robert had kunnen doen was in een vroeg stadium zijn beperkingen erkennen en me helpen iemand te vinden die wel deskundig was op het gebied van het verwerken van traumatische ervaringen. Aldoor heeft hij beweerd dat hij zo’n goede therapeut was. Maar hij moet wel hebben geweten dat dat niet zo was, aangezien hij zich er zo van bewust was dat hij een ontwikkeling doormaakte, zijn “proces”. Waarom heeft hij mijn nood niet gezien? Waarom heeft hij niet gezien dat ik therapie nodig had en niets te maken had met zijn “groeiproces” en daarmee niet opgezadeld hoorde te worden? Waarom heeft hij mij leugens verteld? Waarom offerde hij mijn leven en dat van mijn nu niet geboren kinderen op aan zijn behoeften en beperkingen? Als hij in ieder geval niet gelogen had, niet steeds gezegd en gesuggereerd had dat hij zo goed was, zo deskundig was, mij niet steeds had overgehaald hem te vertrouwen, niet steeds had gezegd dat het mijn problematiek was die mij parten speelde als ik hem (naar nu blijkt zeer terecht) niet vertrouwde en viel over zijn fouten, als hij in ieder geval zo’n moedig mens was geweest om te erkennen dat hij misschien wel op een verkeerd spoor zat met hoe hij bezig was, als hij bescheidener was geweest, dan had ik meer vrijheid gehad om op andere plekken rond te gaan kijken. Dan had ik meer oog gehad voor andere therapieën en voor therapeuten die vanuit een andere invalshoek werkten, zoals de zelfhulptherapie van Stettbacher. Dan had deze geschiedenis bij hem niet zo lang hoeven duren.
Ik ben vrijwillig bij hem gebleven, het is mijn eigen keus geweest en ik heb daar mijn eigen verantwoordelijkheid in. Maar door de autoriteit die hij als therapeut had, was dit wel degelijk ook de verantwoordelijkheid van Robert. Het valt me tegen dat hij niet de moed heeft om zich daarover schuldig te voelen en zijn verantwoordelijkheid als therapeut te erkennen.
Robert had beslist veel kwaliteiten — zijn betrokkenheid, warmte, aandacht, menselijkheid en inzet deden hem torenhoog uitsteken boven de kille, moordende onverschilligheid die ik bij het Riagg en in het Academisch Ziekenhuis had ervaren. Robert manipuleerde veel, maar heel veel minder dan alle andere therapeuten die ik heb gehad en hij was meer aanspreekbaar op fouten. Hij stak met kop en schouders boven de anderen uit. Zijn therapie was rampzalig, maar dankzij hem heb ik wel overleefd toen ik bijna doodging door de nog veel rampzaliger methodes van het Riagg en toen ik noodgedwongen bij het Riagg weg moest.
Maar betrokkenheid en inzet alleen is niet genoeg. Dat veel andere therapeuten nog rampzaliger zijn vind ik geen reden om niet kritisch naar jezelf te kijken. Dat veel andere therapeuten nog minder weten is, zoals ik het zie, geen reden om niet voor je eigen beperkingen uit te komen tegenover een cliënt, en je best te doen iemand te vinden die haar wel kan helpen waar jij dat duidelijk niet kunt. Iemand negen jaar zonder resultaat bij je houden vind ik absurd.
Robert verdedigt zich in het gesprek: hij heeft gedacht dat de therapie wel resultaat had, hij heeft mij steeds geloofd als ik zei dat het beter met mij ging, als ik mijn leven op orde probeerde te krijgen door een cursus of een ochtend vrijwilligerswerk of een avond sporten of een sollicitatietraining. Maar hoe heeft hij deze lege beweringen kunnen verwarren met genezing? In mijn eigen oren klonk het beslist niet overtuigend wat ik zei. En geen van de symptomen waarvan ik last had was weggegaan of verminderd. Hoe heeft hij zich hierdoor dan zo kunnen laten bedotten? De vooruitgang die ik boek nu ik met de vier stappen werk is zo anders dan het leeg en gelogen beweren dat het beter gaat. Ik kan me niet voorstellen dat als hij ooit een keer een echt genezingsproces heeft gezien zoals ik dat zelf nu meemaak, dat hij dan nog leugens kan verwarren met genezing.
Jean Jenson en andere boekenhulp
Nu ben ik dus werkelijk zonder therapeut. Maar ik krijg wel andere hulp. De dag na mijn gesprek met Robert zit er opnieuw post van Stettbacher in mijn brievenbus. Daarbij zit een verslag dat een Amerikaanse man op internet heeft gepubliceerd over zijn zelfhulptherapie met de vier stappen. Nu, vijf jaar na zijn therapie, is hij nog steeds enthousiast over de therapie en over wat het hem heeft opgeleverd. Stettbachers post komt als een geschenk uit de hemel.
En het boek Reclaiming your life van Jean Jenson verschijnt. Ik ben erg benieuwd naar Jensons methode. Zou deze methode mij kunnen helpen? Wat zou dit voor therapie zijn? Gretig lees ik haar boek. Tot mijn verbazing blijkt Jensons therapie niets nieuws voor mij. Van Alice Miller heb ik begrepen dat de therapieën van Jenson en van Stettbacher heel verschillend zijn, maar eigenlijk is de therapie van Jenson een onderdeel van wat ik al doe terwijl ik met Stettbachers therapie werk: onder ogen zien wanneer mijn gevoelens oud zijn en er dan een herinnering aan koppelen.
Al is Jensons therapie me bekend, ik ben toch erg blij met haar boek. Jenson beschrijft uitvoerig en gedetailleerd hoe ik kan herkennen wanneer ik in het dagelijks leven tegen herinneringen aan loop. De rijtjes die ze geeft van gedachten en gevoelens van een kind tegenover de realiteit van een volwassene, blijken erg praktisch. “Niemand vindt me aardig” tegenover “van de paar miljard mensen op deze aarde zullen er waarschijnlijk wel een paar honderd jou aardig vinden als ze je zouden ontmoeten. Iedereen wordt wel door iemand aardig gevonden”. “Er is niets wat ik kan doen aan…” tegenover “in iedere situatie zijn mogelijkheden om te handelen, behalve bij gevangenschap en dood”. “Ik ben niet goed genoeg” tegenover “niet goed genoeg voor wat? Voor wie? Niemand van ons is overal goed in. Het zou niet uit moeten maken als iemand geen hoge dunk van je heeft, behalve als het om je werk gaat en die ‘iemand’ je baas is”. Deze lijstjes met kenmerken van vroeger en van nu maken het makkelijker om mijzelf te overtuigen dat mijn gevoelens oud zijn wanneer ik weer eens heftig reageer op iets wat nu gebeurt, ze helpen me om dan met de bijbehorende herinnering bezig te gaan.
En Jensons overzicht van “ontkenningen” is belangrijk voor me. “Ik verdiende het”, “andere mensen hebben het veel erger gehad dan ik”, “ze hebben hun best gedaan”, “iedereen deed dat zo in die tijd”, “ik ben er sterk door geworden”, “ik heb er geen last van gehad” en nog veel meer — zo vaak zit ik gevangen in excuses voor mensen die mij vroeger pijn deden. Dat Jenson dergelijke excuses op een rijtje zet als ontkenningen van de werkelijkheid van het verleden helpt mij om deze excuses te herkennen en te weerleggen.
Maar hoe zit het dan wanneer er in het heden iets werkelijk naars gebeurt, terwijl dat ook iets ouds raakt? Zelf was ik tot de conclusie gekomen dat de gevoelens die ik dan heb gedeeltelijk bij de herinnering horen en gedeeltelijk bij de huidige gebeurtenis. Jenson maakt me nu duidelijk dat dat niet klopt. Als iets een herinnering raakt, voel ik alleen nog maar die herinnering. Niets van mijn gevoelens gaat dan over nu. Pas als ik die herinnering heb verwerkt krijg ik weer volwassen gevoelens en gedachten, pas dan merk ik wat ik als volwassene van deze gebeurtenis vind en kan ik een goede manier bedenken om met de huidige situatie om te gaan.
Het doet me goed om Jensons boek te lezen. Haar boek helpt me om te geloven dat ik goed bezig ben, dat het kans van slagen heeft wat ik aan het doen ben in mijn zelfhulptherapie. Het lucht op om al haar voorbeelden te lezen — wat Jenson schrijft is zo herkenbaar. Hoe ik, gevangen in oude pijn en angst, vaak onhandig reageer op mensen en situaties. Hoe ik daardoor vaak in herhalingen van het verleden beland. Maar ook dat dat niet betekent dat ik verantwoordelijk ben voor wat mensen met mij doen, noch dat ik veroorzaak wat zij doen, noch dat het “mijn weg” is, of “karma” of wat dan ook — dingen die verschillende therapeuten mij hebben gezegd. Jensons boek maakt mij duidelijk dat andere mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun gevoelens, gedrag en reacties, zoals ik dat ook ben. Andere mensen doen zoals ze doen omdat zij zo zijn, zelfs als ze daarmee reageren op iets van mij. Het is de bedoeling dat ik door de therapie zover kom dat ik op een volwassen manier kan hanteren wat ik tegenkom in mijn leven — iets wat ik niet heb gekund zolang ik verstrikt zat in het verleden — maar het is niet de bedoeling dat ik mijzelf verantwoordelijk maak voor andermans gedrag of mijzelf magische krachten toeschrijf in wat ik zou veroorzaken. Ik kan mijn oude reacties, gebaseerd op oude pijn en angst, leren herkennen en stoppen, ik kan de herinneringen daarachter verwerken, en zo uitkomen bij een heden dat niet langer vermengd is met het verleden. Eerder heb ik mij helaas niet kunnen verweren tegen herhalingen van sommige van mijn kinderervaringen, zoals bij het Riagg en in het Academisch Ziekenhuis, waar ik wéér niet gezien en niet gehoord werd, waar ik wéér op desinteresse stuitte, waar ik wéér meemaakte dat er niet adequaat werd ingegrepen toen ik hulp nodig had. Maar ik ben niet verantwoordelijk geweest voor de ondeskundigheid en de botte manier waarop ze mij daar behandeld hebben. Jensons boek geeft me een heldere kijk op de realiteit. En het geeft me gestructureerd, werkzaam gereedschap om mijzelf te helpen in die realiteit te leven.
Met alleen het boek van Jenson zou ik het niet redden. Als ik alleen Jensons zelfhulpboek zou hebben, zou waarschijnlijk hetzelfde gebeuren als ik in het lichaamswerk heb meegemaakt: ik zou verdrinken in oude pijn, ik zou geen gereedschap hebben om de herinneringen te verwerken. De vier verwerkingsstappen zoals Stettbacher die beschrijft en die hij je steeds weer bij elke herinnering laat zetten, komen in Jensons methode niet voor. En die heb ik nodig als handvat, vooral om schuldgevoelens op te sporen en om op te komen voor mijn behoeftes. Ook helpen de vier stappen mij om een besef te houden van wat heden en wat verleden is tijdens een herbeleving, ze dwingen me om mijn hersens erbij te houden en me te realiseren dat ik met het verleden bezig ben, met iets wat al voorbij is.
Maar Jensons boek is een belangrijke aanvulling voor mij. Het allermeest heb ik aan haar uitleg over angst. Als ik bang ben tijdens de therapie, dan is dat angst van vroeger. Hoe bang ik ook ben, ik ben nu niet in gevaar en dus kan ik gewoon verdergaan met de therapie. Hoe sterk mijn angst ook is, ik ben veilig en de therapie is veilig. Jenson geeft een handige tip: kijk om je heen, kijk of je nu in een direct levensbedreigende situatie bent (“in een vliegtuig met motorpech”), en zo niet, ga gewoon door met het erkennen en verwerken van de angst — het is een herinnering, er is niet daadwerkelijk nu iets aan de hand, bang zijn betekent niet automatisch dat je in gevaar verkeert. Als de angst bij het verleden hoort gebeurt je nu niets. Ik merk dat dit goed werkt en het is een belangrijk houvast waardoor ik het kan volhouden om in mijn eentje, zonder hulp van wie dan ook, deze therapie te doen.
Ook heb ik nog steeds veel steun aan boeken met verhalen van anderen, zoals het boek steinzeit van Mariella Mehr. De eerste keer dat ik steinzeit las was een openbaring voor me. Ik heb het boek steeds weer en nog weer en nog vaker gelezen: eindelijk, eindelijk iemand die beschrijft hoe ik me voel, eindelijk iemand die zich net zo voelt als ik, eindelijk iemand die eenzelfde strijd beschrijft als die van mij, eindelijk iemand die mij begrijpt. Mariella Mehr gaf woorden aan wat ik niet kon vertellen. Langzamerhand kan ik steeds meer mijn eigen woorden vinden, mijn eigen geschiedenis vertellen, maar nog steeds is zij mijn maatje. Ik draag haar boek dag en nacht bij me. Mariella’s moed geeft mij moed. Zij is er net zo slecht aan toe geweest als ik, zij heeft deze therapie gedaan en zich met succes door al deze ellende heen geworsteld. Weliswaar had zij een therapeut, Stettbacher, maar toch geeft haar succes mij hoop en steun. Haar verhaal geeft mij vertrouwen dat het met mij ook goed zal komen. Ik kan deze therapie wel in mijn eentje, ik heb al zo lang meer houvast gehad aan boeken dan aan direct contact met mensen, deze steun werkt wel bij mij. Bovendien zijn er meer mensen die zichzelf met zelfhulp hebben kunnen helpen. Ik red het wel.
Soms voel ik me wel erg alleen. Meestal slaag ik erin deze gevoelens met hulp van de vier stappen aan te pakken — gevoelens van eenzaam en verlaten zijn en het gevoel de therapie niet alleen te kunnen. Ik besef wel dat het mooi geweest zou zijn als ik andere mensen zou kennen die ook met deze therapie bezig zijn. Maar die ken ik niet. Vriendinnen vinden het heel goed dat ik dit doe. Ze zijn geïnteresseerd. Maar niemand gaat er ook mee aan de slag, een maatje heb ik niet. In de angstige dagen na het lezen van Alice Millers boek doe ik nog een poging een andere therapeut te vinden dan Robert, maar dit lukt niet direct. En dan laat ik het maar zitten, het dringende gevoel dat ik iemand nodig heb is al weer weg, het is oud en ik kan het in de therapie verwerken. Ik ga dus alleen verder, en ondanks moeilijke momenten gaat dat me goed af.
Op sommige momenten merk ik dat het zelfs een voordeel is om de therapie in mijn eentje te doen. Als ik de kans zou hebben, zou ik op momenten dat ik me erg bang voel zeker naar iemand toe gaan of iemand opbellen om me veiliger te voelen. Maar op die manier zou ik doorgaan met het verwarren van heden en verleden. Ik hoef niemand te bellen, ik hoef niet naar een therapeut: de werkelijkheid is dat ik al veilig ben en dat mijn angst bij het verleden hoort. Doordat ik in mijn eentje met therapie bezig ben, ben ik gedwongen om die werkelijkheid onder ogen te zien en op die momenten therapie te doen in plaats van naar een therapeut te rennen. Het is erg zwaar, maar het werkt.
Symptomen die blijven
Al zijn verschillende symptomen als sneeuw voor de zon verdwenen in de eerste maanden van mijn zelfhulptherapie, ik heb nog steeds ernstige problemen. Hoeveel ik ook al vooruit ben gegaan, een normaal leven heeft de therapie mij nog niet opgeleverd.
Slapen gaat nog steeds moeizaam. Ik lig lang wakker voor ik in slaap val, soms wel vijf of zes uur, met pijn en een rauw en opgezwollen gevoel vanonder. Het gaat al wel beter dan vroeger — jarenlang kon ik ‘s nachts echt helemaal niet slapen en had ik slaapmiddelen nodig om in ieder geval nog iets aan slaap te krijgen, nu val ik uiteindelijk altijd wel in slaap, zonder slaapmiddelen, en ik slaap in ieder geval een paar uur. Maar ik slaap nog steeds te weinig om een normaal leven te kunnen leiden.
In slaap komen is het moeilijkst als ik de volgende dag vroeg op moet. Ik vermoed dat dit komt doordat ik dan last heb van herinneringen aan mijn middelbare school, want als ik in deze nachten dan toch in slaap val heb ik altijd angstige dromen waarin ik weer ‘s ochtends vroeg naar de middelbare school moet. Maar het verwerken van deze herinneringen brengt geen verbetering in het inslapen in deze nachten. Ik probeer iets anders — misschien is er een verband tussen het weten dat de wekker af zal lopen en het weten dat mijn vader mij wakker zal maken en mij zal misbruiken. Als ik dit doorwerk met de vier stappen, verbetert mijn slaap opmerkelijk in de nachten dat ik vroeg op moet. Helaas is dit maar tijdelijk.
Doorslapen lukt ook nog steeds niet. Toen ik begon met de therapie, in december 1995, sliep ik relatief goed: ik sliep vaak vier of vijf uur door. Maar in deze eerste maanden zelfhulptherapie gebeurt het geregeld dat ik ineens weer elk uur wakker word. Maart en april van 1996 besteed ik grotendeels aan een speurtocht naar de oorzaak van mijn problemen met doorslapen. Wat maakt mij steeds weer wakker? Ik kom erachter dat ik dan gedurende de dag tegen herinneringen aan ben gelopen en daarmee niet direct bezig ben gegaan in de therapie. Als ik die herinneringen dan alsnog verwerk, slaap ik de nacht erna weer vier uur door — en als ik dat niet doe, blijf ik alle nachten elk uur wakker worden.
De herinneringen waardoor ik niet meer doorslaap blijken nooit over mijn moeder te gaan, het zijn altijd herinneringen aan mijn vader. Soms herinneringen aan misbruik, maar vaak ook niet. Vaak kom ik uit bij de druk om te presteren. Soms voel ik die prestatiedruk als iemand me een complimentje geeft — dan krijg ik het gevoel dat ik nu aan onmogelijke eisen moet voldoen. Soms ontstaat die prestatiedruk als ik denk dat ik ook moet kunnen wat andere mensen kunnen en fanatiek plannen ga maken om “gewoon” te gaan werken.
In deze maanden loop ik vaak tegen prestatiedruk aan doordat ik weer een studie wil gaan doen. Hoeveel problemen ik ook nog heb — in de vier maanden dat ik nu met zelfhulptherapie bezig ben heb ik zo’n enorme vooruitgang geboekt, het zal nu toch niet lang meer duren tot de overgebleven symptomen ook verdwenen zijn, het zal niet lang meer duren en dan heb ik een gezond en normaal leven. En dan zou ik graag weer gaan studeren. Misschien kan ik mijn studie Uitvoerend Musicus aan het conservatorium afmaken, of een andere studie gaan doen. Ik haal informatie over studeren aan de Rijksuniversiteit, maar als ik die doorlees raak ik in paniek en slaap ik niet meer. Ik overweeg een studie bij de Open Universiteit, waar ik met een klein stukje kan beginnen zodat ik minder het gevoel heb dat ik ineens aan heel veel verwachtingen moet voldoen. Maar ook deze stap voelt al erg groot. Eerst maar eens een paar studieboeken lenen bij de openbare bibliotheek. Hoe gaat het me nu af om weer iets te leren? Lukt het? Dat valt tegen. Iets moeten lezen, begrijpen, leren, vragen beantwoorden, sommen oplossen — het roept paniek op. Ik word wazig, kan niet meer lezen, niet meer denken, ik krijg hevige buikpijn en slaap niet meer. Het draait erop uit dat ik steeds iets probeer te lezen of te leren en dan met therapie bezig moet in plaats van te studeren. Dat is weliswaar niet zinloos, maar wel erg frustrerend. Het schiet niet op zo.
In een therapiesessie bij mijn studiepogingen doe ik een beangstigende ontdekking: ik ben geen wonderkind geweest, ik was niet het kind dat mijn vader dacht dat ik was. Nog nooit heb ik dit zo scherp beseft als nu. Het is bedreigend om te voelen dat ik gewoon maar mens ben, met dingen die ik wel en dingen die ik niet kan, het is beangstigend om gewoon maar Ik te zijn. Zo heeft mijn vader mij niet gewild, en ik heb mij tot het uiterste ingespannen om te doen alsof ik het wonderkind was dat mijn vader wilde hebben. Ook al dacht ik dat ik dom was en was ik bang omdat ik merkte dat ik niet kon wat mijn vader wilde, tegelijk heb ik ervoor gezorgd dat ik geloofde in de dingen die mijn vader over mij zei. Nu, in deze sessie, besef ik dat ik geen genie was, en geen prinsesje. Dat voelt levensgevaarlijk — en tegelijk is het een opluchting.
Ineens besef ik dat ik ook als mijzelf de moeite waard ben. Wat ik nodig heb, is om gewoon mens te mogen zijn en mijn leven te mogen inrichten naar wat ik wel en niet kan. Wat ik nodig heb, is om met mijzelf te leven, in plaats van met illusies waaraan ik niet kan voldoen. Wat ik nodig heb, is te doen wat ik echt kan, mijn eigen aanleg volgen en ontwikkelen. Ik snap nu dat mijn vader mij niet had mogen afwijzen als ik iets niet kon. Ik besef dat ik geliefd en veilig had moeten zijn met alles wat ik niet kon. Dat het mogelijk is om van iemand te houden ook als die iets niet kan — dat ik het verdiende om een papa te hebben die van mij hield terwijl ik geen wonderkind was. Een papa die van mij kon houden zonder mij te gebruiken om mee te pronken. Ik voldoe niet aan mijn vaders eisen, en toch heb ik bestaansrecht. Al die jaren heb ik bestaansrecht gehad, maar ik heb het niet geweten. Ik had het zo nodig om dat te weten, maar ik wist het niet. Aldoor heb ik gedacht dat ik niet voldeed. Aldoor heb ik gedacht dat ik slecht was. Maar dat was ik niet. Ik was goed zoals ik was. Nu pas voel ik dat. Papa, waarom heb je nooit gezien dat ik de moeite waard was? Na deze sessie kan ik ineens weer vier uur achter elkaar doorslapen — totdat ik weer tegen herinneringen aan loop.
Ik probeer uit of simpelweg herinneringen verwerken over prestatiedruk mij ook helpt met slapen, maar helaas, daar reageert mijn slaappatroon niet op. Ik moet opsporen op welk moment in de dag ik tegen die gevoelens en gedachten aan ben gelopen en met die situatie en die gevoelens aan de slag gaan. Het werkt, maar het is een tijdrovende zoektocht. Het kost me geregeld een aantal dagen om op te sporen wat er aan de hand is. Het lukt gelukkig wel steeds om mijn slaappatroon weer beter te krijgen, en dat geeft me hoop. Maar de verbetering is niet blijvend, en daarover ben ik teleurgesteld. Na een paar nachten “doorslapen” gaat het toch altijd weer mis.
Nog steeds heb ik elke nacht nachtmerries, nog steeds meerdere per nacht. Een enkele keer gaan die nachtmerries over mijn moeder, over mijn vader vrijwel elke nacht. Nu ik met de therapie van de vier stappen werk, herken ik soms wel in mijn slaap dat mijn nachtmerries herinneringen zijn en ga ik de vier stappen gebruiken terwijl ik slaap. Hierdoor ben ik minder aan de nachtmerries overgeleverd. En als het niet lukt om in mijn slaap met de therapie te werken, kan ik dat in ieder geval als ik wakker word. Dat scheelt, daardoor is het minder beangstigend om uit nachtmerries wakker te worden. Wat spookt er door mijn nachten?
In een droom leef ik overdag een gewoon kinderleven, maar ik moet elke avond om zeven uur naar de gevangenis. Elke avond moet ik me daar melden, elke avond moet ik in de gevangenis en ik kan niet ontkomen. Ik ben bang en huil stille tranen. Ik huil en huil omdat vanavond om zeven uur alles weer anders wordt, zoals elke dag.
—
Ik droom dat ik in bed lig, nu, als volwassene. Ik kijk naar de muur boven mijn bed. Er verschijnt een schaduw op de muur — die schaduw is papa, papa komt op mij af met zijn ding, zijn monster. Ik moet mijn mond opendoen, papa zijn ding gaat bij mij naar binnen. Ik ben zo bang, ik wil niet maar ik ben machteloos. Ik kan er niets tegen doen. Mijn lichaam afgepakt, mijn eigen wil aan de kant geschoven. Wanhoop. Dan bedenk ik me dat dit een herinnering is, en ik begin de vier stappen te zetten. Als ik bezig ben met de derde stap word ik wakker, en nog half in slaap ga ik verder met therapie.
—
Ik droom dat ik televisiekijk. Er is een jongetje op televisie, een jongetje van een jaar of negen, Aziatisch uiterlijk. Hij is in een oorlog gevangengenomen, en gemarteld. Hij vertelt wat ze met hem gedaan hebben, hij laat de sporen op zijn lichaam zien. Hij heeft pijn, is in paniek, verwilderde paniek in zijn ogen, vertwijfeld, gek van angst. Waarom is dit met hem gedaan? Hij is immers nog maar een kind. Het is gedaan om een mens, een kind, te terroriseren. Puur om de pijn en de angst in zijn ogen. Langzaam, in een ritueel, zijn de tekens van de vijand in zijn lichaam gesneden. Zijn lijf van hem afgenomen, pijn gedaan, het kind bang gemaakt. En na nog een tijdje — vermoord.
—
Ik word in paniek wakker omdat ik denk dat er een man naast mijn bed staat en aan mijn dekens trekt. Het duurt een tijd voor ik geloof dat het niet zo is. Het angstgevoel blijft nog lang. Ik kan niet meer slapen.
—
Ik word ’s nachts wakker, bang en met pijn. Lichamelijke pijn, onder in mijn buik en van onderen, erger dan anders, anders dan anders, heviger en dichterbij, directer. Ik heb het gevoel verkracht te worden, schokken en kramp gaan door mijn hele lichaam, twee uur lang. Dan zakt de angst af, langzamerhand worden de schokken minder heftig en pijnlijk. Het duurt een poos voor ik weer in slaap val. Als ik ‘s ochtends op de rand van mijn bed zit, zie ik mijzelf als kleuter op een foto die naast mijn bed hangt. Ik schrik als ik in de ogen van dit kind kijk. Ineens heb ik het gevoel in gevaar te verkeren, het gevoel dat ik het gevaar loop vermoord te worden.
—
Ik word wakker en lig urenlang verstijfd in bed in een nachtmerrie op de grens tussen waken en slapen. Doodsangst, verwarring over heden en verleden, denken dat het weer vroeger is of dat nu hetzelfde gebeurt als vroeger. Ik durf geen vin te verroeren, geen kik te geven, mijn ogen niet open te doen, nauwelijks adem te halen. Ik voel mijzelf liggen in mijn ledikantje in het kamertje direct rechts als je de trap opkomt, waar ik sliep toen ik twee jaar oud was, en ik zie de deur opengaan. Iemand komt mijn kamertje in. Urenlang zie ik steeds het beeld van de deur die opengaat. Verder dan dit gaat de herinnering niet, gelukkig — het is zo al onverdraaglijk. Absoluut vernietigende doodsangst. Na een paar uur wordt het dag, de geluiden van het verkeer komen op gang en verbreken de betovering van het verleden. Ik ben nog net zo bang, maar niet meer in de war. Ik besef nu dat dit beeld een herinnering is en niet nu gebeurt. De geluiden bouwen een brug naar het nu, en ik kan de angst te lijf gaan met de therapie.
—
Ik doe mee aan een of andere quiz — ervoor uitgekozen en toen min of meer verplicht mee te doen. Ik ben nogal overdonderd maar als zij zeggen dat ik het kan en dat ik er nou juist precies de goede eigenschappen voor heb, er precies de juiste persoon voor ben, ach, dan wil ik wel meedoen, hoor. Er worden sommen op een scherm geprojecteerd en ik krijg dertig seconden om ze op te lossen. Ik moet mijn bril erbij opzetten want ik kan het zo niet lezen. Maar met bril kan ik het nog steeds niet lezen, de cijfers en letters zijn wazig en de opgaven moeilijk, en ik raak in paniek. Met veel moeite lees ik wat er staat. Het zijn wiskundesommen met cijfers en letters en ik moet uitrekenen waar de letters m en n voor staan. Ik weet niet hoe dit moet, ik weet niet hoe ik dit moet aanpakken, ik heb te weinig houvast. Alles duizelt me voor de ogen, in paniek gok ik wat getallen en probeer uit te rekenen of het dan klopt. Ik zit als een gek te gokken en te rekenen maar het klopt niet. De paniek wordt zo groot dat ik mijzelf wakker maak.
Als ik weer in slaap val heb ik een andere droom, over een verkrachting en een moordzaak. Mijn huisarts staat mij bij als dokter en is ook de onderzoeksrechter die de daders ondervraagt. Ik ben erbij en ik ben bang.
—
Ik ben op zoek naar mensen die ook met de therapie van Stettbacher bezig zijn. Ik ben erg bang en heb behoefte aan steun, maar er is niemand die mij hiermee kan helpen. Dan ben ik ineens in een therapeutische gemeenschap. Ik lig daar ‘s nachts in bed en vraag me af wat ik hier doe, de therapie die hier wordt gegeven kan mij immers niet bieden wat ik nodig heb. Ik val in slaap op deze therapieafdeling en droom dat ik tegelijk hier lig en in mijn ledikantje thuis vroeger. Ik ben doodsbang, maar weet toch ook nog wel dat ik droom. Ik zie weer de deur van mijn kinderkamertje die opengaat, voel doodsangst en hevige pijn vanonder. Ik begin te schreeuwen. Er komen allemaal mensen op mijn geschreeuw af, groepsleden en personeel van de therapeutische gemeenschap, maar niemand komt bij me, niemand doet iets voor mij. Ze blijven allemaal op een afstand staan.
Dan zegt iemand van de staf dat de kamers allemaal anders verdeeld worden, dat iedereen een andere kamer krijgt. Iedereen gaat bezig met het verhuizen van spullen en gaat zijn nieuwe kamer opzoeken en ik moet ook ergens anders heen. Ik voel me in de steek gelaten. Wat schiet ik hier nou mee op? Hiermee verandert er toch niets aan mijn angst en aan wat er met mij gebeurt ‘s nachts? Waarom heeft niemand daar aandacht voor, waarom gaat iedereen daaraan voorbij, waarom doet niemand daar iets aan? Waarom al deze aandacht voor kamerruil? Dat is toch niet belangrijk? Dat is toch geen oplossing? Ik heb een oplossing nodig. Een oplossing voor mijn probleem. Een oplossing voor het probleem dat mijn vader mij misbruikt. Dan word ik wakker. Ik bedenk me dat dat gedoe dat iedereen van kamer verandert ook inderdaad is gebeurd toen ik drie en een half was. En later weer toen ik vijf en een half was. Maar die laatste keer was het wel een oplossing — toen ik bij mijn broer op de kamer kwam te slapen, was ik veilig.
—
Een droom over de begrafenis van mijn vader. Wanhoop dat ik niet meer met hem heb kunnen praten over wat hij heeft gedaan. Haat. En het dilemma of ik de aanwezige familieleden zal vertellen wie hij was en wat hij met mij heeft gedaan, of dat ik me keurig inhoud en het spel meespeel. Uiteindelijk kan ik mijn verhaal niet voor me houden en ik schreeuw tegen mijn zus Sara dat hij niet aardig was en dat hij mij verkracht heeft toen ik nog maar twee jaar was. Maar ze gelooft me niet. Ik kan haar niet bereiken. Ik blijf alleen met mijn pijn en wanhoop.
—
Ik droom dat ik in een of ander tehuis ben. Ik ben nog maar een kind en lig op bed. Er komt een lange man aan met donker haar. Ik weet dat hij een seriemoordenaar is en ik ben doodsbang, ik weet dat hij mij nu gaat vermoorden. Hij loopt op mij af en pakt me bij mijn middel beet. Ik schreeuw om hulp naar de mensen om me heen. Ik word wakker, en voel zijn handen nog om mijn middel. Doodsangst, onverdraaglijk.
Als ik weer in slaap val, droom ik dat ik op school ben, tweede klas lagere school. Een klasgenootje zegt dat er kinderen in onze klas vermoord zijn. De juffrouw zegt dat dat onzin is, niemand van ons is vermoord. Ik wil protesteren, maar besef dan dat dat niet kan, want we leven hier allemaal en zijn dus inderdaad niet vermoord. Ik zeg dan tegen de juf dat er wel iemand geprobeerd heeft mij te vermoorden. Maar ook dat vindt ze onzin. Ik voel me radeloos door haar ontkenning en loop huilend en overstuur weg en ga naar de zolder van de school om me daar te verstoppen.
Op zolder is Suzannes slaapkamer. Ik rol me in een laken op Suzannes bed en moet zo huilen, huilen, huilen. De hoofdmeester en de juffrouw komen bij me. Ze weten waarom ik huil, ze weten wat er aan de hand is maar ze doen niets voor me. De hoofdmeester zegt wel dat het belangrijk is dat ik zelfstandig ga wonen, dat het belangrijk is dat ik bij mijn ouders wegga, want zo kan het niet langer. Dat ben ik met hem eens.
De hoofdmeester vraagt mij welke kleur tegeltjes er in de badkamer van mijn nieuwe huis moeten. Hij laat me kiezen uit blauwe en roze. Ik zeg dat ik gele wil. Het enige wat me ondertussen bezighoudt is de vraag waarom hij zo’n punt maakt van badkamertegeltjes terwijl dat toch wel het minst belangrijke detail is van de hele situatie. Waarom helpt hij mij niet met de dingen die wel belangrijk zijn? Waarom is hij er niet voor mij in mijn angst en pijn en verdriet? Hij blijft maar doorgaan over die badkamertegeltjes, dat hij twijfelt of geel wel een goede keus is, dat hij het in de winkel na zal vragen, en dat het belangrijk is daarin een goede keus te maken. Ik voel me wanhopig en eenzaam. Waarom besteedt niemand er aandacht aan dat ik bijna vermoord ben? Ik word verdrietig wakker.
—
Ik ben klein, papa houdt mijn handen op mijn rug vast en gaat met zijn andere hand, met zijn vinger naar binnen. Ik blijf steeds het beeld zien van zijn hand, zijn vinger. Pijn, angst en machteloosheid.
—
Ik droom dat ik in bed lig op zolder in het huis van mijn kleutertijd. Er staat een radio aan. Ik wil de radio uitzetten maar er blijkt geen uitknop op te zitten. Ik ben overstuur, en woedend op mijn vader, die dit gemaakt heeft. Ik wil zo graag slapen en nu maakt hij dit onmogelijk. Mijn zwager komt en monteert een aan-uitknop. Eindelijk gaat de radio uit.
—
Ik ben in een praatgroep. Ik ben verdrietig maar zeg niets. Een vrouw heeft het over grenzen, haar grenzen. En er is een meisje, een kind met downsyndroom, dat nog nooit heeft gepraat. Nu begint ze ineens te praten, een stortvloed van woorden. Ze zegt dat ze zo veel heeft aan wat die vrouw heeft gezegd, over grenzen, dat ze daardoor nu ineens kan praten, dat zij ook grenzen heeft, dat ze dat nu begrijpt. Ze praat maar door en door. Ik begrijp niet alles wat ze zegt maar ik ben blij dat ze nu kan praten en vertellen en ik vind haar lief en mooi. Ook al heeft ze downsyndroom, nu kan ze praten, dit kan ze allemaal vertellen, ze zegt zo veel! Ze is dan misschien anders dan anderen, zij kan niet alles wat anderen kunnen, maar zij kan ook vertellen, heel veel, en zij heeft ook grenzen, dat begrijpt ze, dat weet ze. Zij is ook mooi en goed en zij mag er ook zijn ook al kan ze minder dan de anderen. Ik voel me opgelucht door haar woorden.
Als ik wakker word pak ik mijn dagboek. Ik huil en huil en schrijf: “Was ik dit, het nakomertje dat altijd minder kon en wist dan alle anderen? Dat nooit kon voldoen aan de eisen van mijn ouders? Dat het gevoel had dat er wat mis was met haar, een ‘kind met downsyndroom’? Maar dat wel grenzen had — daar alleen nooit voor uit mocht komen, nooit ‘Ho!’ mocht zeggen? Ik had grenzen en ik had het nodig dat die werden gerespecteerd.”
Een ander symptoom dat blijft is mijn reactie op lichamelijke inspanning. Ik voel me heel beroerd als ik fysiek iets heb gedaan, zonder dat dit iets te maken lijkt te hebben met conditie of spierpijn. Al bij weinig inspanning — even rennen om de bus te halen, tegen de wind in fietsen, een half uurtje rustig zwemmen of schaatsen — ga ik me heel vreemd en akelig voelen, zoals ik dat als kind ook altijd heb gehad tijdens en na gymnastieklessen. Pijn overal in mijn lijf, mijn lichaam in duizend stukjes gescheurd, uitgeput en van de wereld, wazig, angstig en gespannen. Daarna kan ik niet uitrusten, en de nacht erna slaap ik helemaal niet. Ik weet niet wat ik hiermee aan moet in de therapie, ik kan geen verbanden vinden die verbetering brengen als ik ze doorwerk. Dit verschijnsel hindert mij erg in mijn dagelijks leven.
Het meest storende symptoom dat gebleven is, is ziek zijn — koorts, keelontsteking, oorontsteking, hoesten, uitgeput. De eerste drie maanden dat ik intensief met zelfhulptherapie bezig ben, ben ik vrijwel doorlopend ziek. Dit is niet erger dan eerder, maar ook niet beter. Ik krijg geen greep op het ziek zijn en ik voel me er wanhopig bij. Steeds maar niets kunnen, steeds maar in bed of op de bank liggen, niet echt kunnen leven, alleen maar bezig met overleven. Overleven voor een toekomst die maar niet komt, al zo veel jaren niet. Ik wil zo vreselijk graag echt leven, gezond zijn.
Zullen mijn slaapproblemen en mijn lichamelijke problemen nog verbeteren? Zullen die symptomen verdwijnen, net als de leegte, de paniek en de mist? Wat moet ik doen om dat voor elkaar te krijgen? Waarom is dat tot nu toe niet gelukt? Waarom heeft de therapie daar niet bij geholpen? Ik ben gedegen en consciëntieus bezig geweest met de therapie, steeds als ik tegen triggers aan liep, inmiddels al vijf maanden lang. Ik heb al mijn herinneringen vaak en grondig doorgewerkt. Waarom gaat het dan nog steeds niet goed met mij? Ik heb deze maanden zo veel stukjes van de puzzel gelegd — volgens mij heb ik alle stukjes van de puzzel gelegd. Ik heb mijn hele geschiedenis verwerkt. De therapie zou nu klaar moeten zijn. Ik zou nu genezen moeten zijn. Hoe kan het dat ik nog steeds zo ziek ben? Ontbreekt er soms nog iets? Wat dan? Hoe kom ik daarachter?